Met hun hoplietencorps, dat bij de Atheners slecht ontwikkeld is, is het zo gesteld. Ze vinden dat ze zwakker zijn dan hun vijanden en geringer in aantal, maar in verhouding tot hun bondgenoten die tribuut betalen zijn ze ze ook op het land de sterksten en ze vinden hun infanterie sterk genoeg als ze sterker zijn dan de bondgenoten. (2) In bepaald opzicht hebben ze ook nog het geluk aan hun zijde. Mensen op het vasteland die overheerst worden kunnen makkelijk zich verenigen en vanuit hun kleine staten samen vechten, maar mensen die over zee worden overheerst, als het om eilandbewoners gaat, kunnen hun staten niet samenbrengen op een plek. Er zit een zee tussen en de overheersers zijn de baas op zee. Als het al mogelijk zou zijn voor de eilandbewoners om ongemerkt bij elkaar samen te komen, op een eiland, dan zullen ze van de honger omkomen. (3) Van de steden op het vasteland die door de Atheners worden overheerst zijn de grote onderhorig uit angst en de kleine vooral uit eigenbelang. Want er is geen stad die zonder import en export kan. Dat wordt haar onmogelijk gemaakt als ze niet onderhorig is aan degenen die de zee beheersen. (4) Verder is het voor de machthebbers op zee mogelijk om te doen wat een landmacht maar zelden kan: het land van een sterkere tegenstander plunderen. Want je kunt langs de kust varen tot een punt waar geen vijand te bekennen is of maar een kleine groep en als die op je af komen ga je snel aan boord en vaart weg. Als je zo handelt heb je minder problemen dan iemand die met een infanterie langs de kust te hulp komt. (5) Verder is het voor de heersers ter zee mogelijk om weg te varen van hun eigen land zo ver als je maar wilt en voor de heersers op het land is het onmogelijk om vele dagreizen van het eigen gebied weg te gaan. Je komt maar langzaam vooruit en je kunt niet voor lange tijd voedsel meenemen als je met de infanterie optrekt. Wie met de infanterie optrekt moet door bevriend gebied gaan of steeds vechten en winnen. Wie vaart kan uitstappen waar hij een overwicht heeft en zo niet, niet van boord gaan op dat stuk land maar verder varen totdat hij in vriendschappelijk gebied komt of gebied waar hij een overwicht heeft

τὸ δὲ ὁπλιτικὸν αὐτοῖς, ὃ ἥκιστα δοκεῖ εὖ ἔχειν Ἀθήνησιν, οὕτω καθέστηκεν καὶ τῶν μὲν πολεμίων ἥττους τε σφᾶς αὐτοὺς ἡγοῦνται εἶναι καὶ μείους, τῶν δὲ συμμάχων οἳ φέρουσι τὸν φόρον καὶ κατὰ γῆν κρατιστοί εἰσι, καὶ νομίζουσι τὸ ὁπλιτικὸν ἀρκεῖν, εἰ τῶν συμμάχων κρείττονές εἰσι. [2] πρὸς δὲ καὶ κατὰ τύχην τι αὐτοῖς τοιοῦτον καθέστηκε· τοῖς μὲν κατὰ γῆν ἀρχομένοις οἷόν τ' ἐστὶν ἐκ μικρῶν πόλεων συνοικισθέντας ἁθρόους μάχεσθαι, τοῖς δὲ κατὰ θάλατταν ἀρχομένοις, ὅσοι νησιῶταί εἰσιν, οὐχ οἷόν τε συνάρασθαι εἰς τὸ αὐτὸ τὰς πόλεις· ἡ γὰρ θάλαττα ἐν τῷ μέσῳ, οἱ δὲ κρατοῦντες θαλασσοκράτορές εἰσιν· εἰ δ' οἷόν τε καὶ λαθεῖν συνελθοῦσιν εἰς ταὐτὸ τοῖς νησιώταις εἰς μίαν νῆσον, ἀπολοῦνται λιμῷ· [3] ὁπόσαι δ' ἐν τῇ ἠπείρῳ εἰσὶ πόλεις ὑπὸ τῶν Ἀθηναίων ἀρχόμεναι, αἱ μὲν μεγάλαι διὰ δέος ἄρχονται, αἱ δὲ μικραὶ πάνυ διὰ χρείαν· οὐ γὰρ ἔστι πόλις οὐδεμία ἥτις οὐ δεῖται εἰσάγεσθαί τι ἢ ἐξάγεσθαι. ταῦτα τοίνυν οὐκ ἔσται αὐτῇ, ἐὰν μὴ ὑπήκοος ᾖ τῶν ἀρχόντων τῆς θαλάττης. [4] ἔπειτα δὲ τοῖς ἄρχουσι τῆς θαλάττης οἷόν τ' ἐστὶ ποιεῖν ἅπερ τοῖς τῆς γῆς ἐνίοτε, τέμνειν τὴν γῆν τῶν κρειττόνων. παραπλεῖν γὰρ ἔξεστιν ὅπου ἂν μηδεὶς ᾖ πολέμιος ἢ ὅπου ἂν ὀλίγοι, ἐὰν δὲ προσίωσιν, ἀναβάντα ἀποπλεῖν. καὶ τοῦτο ποιῶν ἧττον ἀπορεῖ ἢ ὁ πεζῇ παραβοηθῶν. [5] ἔπειτα δὲ τοῖς μὲν κατὰ θάλατταν ἄρχουσιν οἷόν τε ἀποπλεῦσαι ἀπὸ τῆς σφετέρας αὐτῶν ὁπόσον βούλει πλοῦν, τοῖς δὲ κατὰ γῆν οὐχ οἷόν τε ἀπὸ τῆς σφετέρας αὐτῶν ἀπελθεῖν πολλῶν ἡμερῶν ὁδόν. βραδεῖαί τε γὰρ αἱ πορεῖαι καὶ σῖτον οὐχ οἷόν τε ἔχειν πολλοῦ χρόνου πεζῇ ἰόντα. καὶ τὸν μὲν πεζῇ ἰόντα δεῖ διὰ φιλίας ἰέναι ἢ νικᾶν μαχόμενον, τὸν δὲ πλέοντα, οὗ μὲν ἂν ᾖ κρείττων, ἔξεστιν ἀποβῆναι, <οὗ δ' ἂν μὴ ᾖ, μὴ ἀποβῆναι> ταύτῃ τῆς γῆς, ἀλλὰ παραπλεῦσαι, ἕως ἂν ἐπὶ φιλίαν χώραν ἀφίκηται ἢ ἐπὶ ἥττους αὑτοῦ.