Toen er daarna een grote oorlog uitbrak en alle Grieken ten strijde trokken, ons land verwoestten en de stad stank voor dank gaven, hebben onze soldaten hen verslagen in een zeeslag en hebben ze de Spartaanse aanvoerders gevangen genomen bij Sphagia; hoewel ze hen gemakkelijk hadden kunnen doden, spaarden ze hun leven en gaven hen terug en sloten vrede, vanuit de opvatting dat je tegen verwante volkeren oorlog moet voeren tot je hebt gewonnen en niet vanwege een privé-geschil van de stad de gehele Griekse wereld in de ondergang moet storten; tegen barbaren vecht je tot ze vernietigd zijn.
De lof die deze mannen krijgen die in deze oorlog hebben gevochten en nu hier rusten, is verdiend, omdat ze hebben aangetoond dat, mocht iemand er nog aan twijfelen of in de voorafgaande oorlog tegen de barbaren de Atheners wel dapperder waren dan de anderen, dat dan die twijfel niet terecht is. Zij hebben daar laten zien, door de oorlog te winnen waarin heel Griekenland in twee kampen verdeeld was, door de belangrijkste staten van het andere Griekse kamp te verslaan, met wie ze vroeger gezamenlijk de barbaren hadden verslagen; nu versloegen ze hen zonder hulp.
De derde oorlog, die na deze vrede uitbrak kwam onverwachts en was vreselijk. Vele dappere mannen sneuvelden daarin en zij rusten nu hier. Velen kwamen om op Sicilië, hoewel ze daar vele overwinningsmonumenten mochten oprichten, ter verdediging van de vrijheid van Leontini. Om hen te helpen, waar ze via een verdrag toe verplicht waren, voeren ze naar die landstreken maar doordat de tocht zo lang duurde was de stad reeds radeloos en niet in staat hen te helpen en ze moesten de expeditie opgeven. Hun vijanden, die nota bene tegen hen gevochten hadden, hebben meer lof voor hun verstandige optreden en hun moed dan vrienden voor andere mensen doorgaans hebben.
Velen zijn ook omgekomen in de zeeslagen rondom de Hellespont, waarin ze op één dag alle schepen van de vijanden in bezit hebben gekregen en daarbij nog vele andere schepen hebben uitgeschakeld. Ik zei al dat die oorlog tegen de verwachting in uitbrak en vreselijk was en daarmee bedoel ik het volgende: de andere Griekse steden waren zo ontzettend jaloers geworden op deze stad dat ze de brutaliteit hebben gehad om onze grootste vijand, de Koning der Perzen een gezantschap te sturen; de man die ze met ons gezamenlijk hadden verdreven, brachten ze op eigen houtje weer terug op het vasteland. Een barbaar in het veld gebracht tegen Grieken! Ze hebben alle Grieken en barbaren verenigd in hun strijd tegen deze stad! Daar kwam dan ook de kracht en de moed van onze stad duidelijk naar voren. De vijand dacht namelijk dat de stad al geheel en al verslagen was en onze vloot was voor Mytilene volledig afgesneden. Toen kwamen de Atheners met een expeditie van zestig schepen te hulp; aan boord waren de burgers zelf, mannen die naar ieders opvatting de dappersten waren. Ze versloegen de vijand, bevrijdden hun vrienden maar kregen te maken met tegenslag; ze konden niet uit zee gered worden en rusten nu hier. Hen moeten we altijd blijven gedenken en eren. Want door hun dapperheid hebben we niet alleen destijds die zeeslag gewonnen, maar in feite de hele oorlog. Onze stad kreeg zo namelijk, door hun toedoen, de reputatie dat ze nooit kon worden verslagen in een oorlog, zelfs niet met vereende krachten van alle mensen. En die reputatie was juist, maar we werden verslagen door onze eigen interne onenigheid en niet door de buitenlanders. We zijn immers ook nu nog steeds niet verslagen door hen, nee, wij hebben onszelf verslagen en zo de nederlaag geleden.
Μετὰ δὲ ταῦτα πολλοῦ πολέμου γενομένου, καὶ πάντων τῶν Ἑλλήνων ἐπιστρατευσάντων καὶ τεμόντων τὴν χώραν καὶ ἀναξίαν χάριν ἐκτινόντων τῇ πόλει, νικήσαντες αὐτοὺς ναυμαχίᾳ οἱ ἡμέτεροι καὶ λαβόντες αὐτῶν τοὺς ἡγεμόνας Λακεδαιμονίους ἐν τῇ Σφαγίᾳ, ἐξὸν αὐτοῖς διαφθεῖραι ἐφείσαντο [242d] καὶ ἀπέδοσαν καὶ εἰρήνην ἐποιήσαντο, ἡγούμενοι πρὸς μὲν τὸ ὁμόφυλον μέχρι νίκης δεῖν πολεμεῖν, καὶ μὴ δι' ὀργὴν ἰδίαν πόλεως τὸ κοινὸν τῶν Ἑλλήνων διολλύναι, πρὸς δὲ τοὺς βαρβάρους μέχρι διαφθορᾶς. Τούτους δὴ ἄξιον ἐπαινέσαι τοὺς ἄνδρας, οἳ τοῦτον τὸν πόλεμον πολεμήσαντες ἐνθάδε κεῖνται, ὅτι ἐπέδειξαν, εἴ τις ἄρα ἠμφεσβήτει ὡς ἐν τῷ προτέρῳ πολέμῳ τῷ πρὸς τοὺς βαρβάρους ἄλλοι τινὲς εἶεν ἀμείνους Ἀθηναίων, ὅτι οὐκ ἀληθῆ ἀμφισβητοῖεν· οὗτοι [242e] γὰρ ἐνταῦθα ἔδειξαν, στασιασάσης τῆς Ἑλλάδος περιγενόμενοι τῷ πολέμῳ, τοὺς προεστῶτας τῶν ἄλλων Ἑλλήνων χειρωσάμενοι, μεθ' ὧν τότε τοὺς βαρβάρους ἐνίκων κοινῇ, τούτους νικῶντες ἰδίᾳ. Τρίτος δὲ πόλεμος μετὰ ταύτην τὴν εἰρήνην ἀνέλπιστός τε καὶ δεινὸς ἐγένετο, ἐν ᾧ πολλοὶ καὶ ἀγαθοὶ τελευτήσαντες ἐνθάδε κεῖνται, πολλοὶ μὲν ἀμφὶ Σικελίαν [243a] πλεῖστα τρόπαια στήσαντες ὑπὲρ τῆς Λεοντίνων ἐλευθερίας, οἷς βοηθοῦντες διὰ τοὺς ὅρκους ἔπλευσαν εἰς ἐκείνους τοὺς τόπους, διὰ δὲ μῆκος τοῦ πλοῦ εἰς ἀπορίαν τῆς πόλεως καταστάσης καὶ οὐ δυναμένης αὐτοῖς ὑπηρετεῖν, τούτῳ ἀπειπόντες ἐδυστύχησαν· ὧν οἱ ἐχθροὶ καὶ προσπολεμήσαντες πλείω ἔπαινον ἔχουσι σωφροσύνης καὶ ἀρετῆς ἢ τῶν ἄλλων οἱ φίλοι· πολλοὶ δ' ἐν ταῖς ναυμαχίαις ταῖς καθ' Ἑλλήσποντον, μιᾷ μὲν ἡμέρᾳ πάσας τὰς τῶν πολεμίων [243b] ἑλόντες ναῦς, πολλὰς δὲ καὶ ἄλλας νικήσαντες· ὃ δ' εἶπον δεινὸν καὶ ἀνέλπιστον τοῦ πολέμου γενέσθαι, τόδε λέγω τὸ εἰς τοσοῦτον φιλονικίας ἐλθεῖν πρὸς τὴν πόλιν τοὺς ἄλλους Ἕλληνας, ὥστε τολμῆσαι τῷ ἐχθίστῳ ἐπικηρυκεύσασθαι βασιλεῖ, <καὶ> ὃν κοινῇ ἐξέβαλον μεθ' ἡμῶν, ἰδίᾳ τοῦτον πάλιν ἐπαγαγέσθαι, βάρβαρον ἐφ' Ἕλληνας, καὶ ξυναθροῖσαι ἐπὶ τὴν πόλιν πάντας Ἕλληνάς τε καὶ βαρβάρους. Οὗ δὴ καὶ [243c] ἐκφανὴς ἐγένετο ἡ τῆς πόλεως ῥώμη τε καὶ ἀρετή. Οἰομένων γὰρ ἤδη αὐτὴν καταπεπολεμῆσθαι καὶ ἀπειλημμένων ἐν Μυτιλήνῃ τῶν νεῶν, βοηθήσαντες ἑξήκοντα ναυσίν, αὐτοὶ ἐμβάντες εἰς τὰς ναῦς, καὶ ἄνδρες γενόμενοι ὁμολογουμένως ἄριστοι, νικήσαντες μὲν τοὺς πολεμίους, λυσάμενοι δὲ τοὺς φιλίους, ἀναξίου τύχης τυχόντες, οὐκ ἀναιρεθέντες ἐκ τῆς θαλάττης κεῖνται ἐνθάδε. Ὦν χρὴ ἀεὶ μεμνῆσθαί τε καὶ [243d] ἐπαινεῖν· τῇ μὲν γὰρ ἐκείνων ἀρετῇ ἐνικήσαμεν οὐ μόνον τὴν τότε ναυμαχίαν, ἀλλὰ καὶ τὸν ἄλλον πόλεμον· δόξαν γὰρ δι' αὐτοὺς ἡ πόλις ἔσχεν μή ποτ' ἂν καταπολεμηθῆναι μηδ' ὑπὸ πάντων ἀνθρώπων - καὶ ἀληθῆ ἔδοξεν - τῇ δὲ ἡμετέρᾳ αὐτῶν διαφορᾷ ἐκρατήθημεν, οὐχ ὑπὸ τῶν ἄλλων· ἀήττητοι γὰρ ἔτι καὶ νῦν ὑπό γε ἐκείνων ἐσμέν, ἡμεῖς δὲ αὐτοὶ ἡμᾶς αὐτοὺς καὶ ἐνικήσαμεν καὶ ἡττήθημεν.