(2) Ik zal eerst vertellen dat ze het terecht vinden dat de arme mensen en het volk beter af zijn dan de edelen en de rijken: namelijk omdat het het volk is dat de schepen doet varen en zo de stad haar macht geeft: de stuurmannen, bootsmannen, kapiteins, onderstuurmannen en scheepstimmerlui, dat zijn de lieden die de stad haar macht geven, veel meer dan de hoplieten en de edelen en voorname mensen. Omdat ze dit vinden lijkt het hun rechtvaardig te zijn dat iedereen deel heeft aan het bestuur als er geloot wordt en bij het handopsteken en dat het iedere burger die dat wil is toegestaan te spreken. (3) Maar alle functies vervolgens die van vitaal belang zijn als ze voortreffelijk worden uitgevoerd en gevaar opleveren als dat niet zo is, die functies wil het volk helemaal niet vervullen. (Ze vinden niet dat generaals bij loting uit hun midden moeten worden aangewezen, noch de cavalerie-officieren.) Het volk ziet in dat het meer in het eigen belang is als ze deze functies niet vervullen, maar die overlaten aan de meest capabele burgers. Maar alle functies die een salaris opleveren en hun nut hebben voor de eigen beurs, die wil het volk graag vervullen.
(4) En dan, waar sommigen zich over verbazen, namelijk dat ze overal meer macht geven aan slechteriken en arme lui en mensen uit het volk dan aan de voortreffelijke burgers, zal dat precies de reden blijken dat de democratie in stand blijft. Want als de armen en de mensen uit het volk en de slechteriken het goed maken en die met velen zijn, versterken ze de democratie. Als de rijken en voorname burgers het goed hebben dan stellen de mensen uit het volk een krachtige oppositie tegenover zich. (5) In elk land is het beste het tegendeel van democratie. De besten hebben geen last van te weinig zelfbeheersing en onrecht maar zorgen juist met uiterste inspanning voor het goede. Onder het volk heerst enorme domheid, wanorde en slechtheid. De armoede verleidt hen tot het schandelijke evenals hun lage opleidingsniveau en hun domheid die sommige mensen nu eenmaal kenmerkt door hun gebrek aan geld. (6) Je zou kunnen zeggen dat ze niet iedereen zouden moeten laten spreken en raadslid zouden moeten maken, maar alleen degenen die daartoe het best in staat zijn en de voortreffelijke mensen. Maar ook hier dienen ze hun doel het beste door de slechteriken aan het woord te laten. Als de voortreffelijke mensen zouden spreken en in de raad plaats zouden nemen, dan zou dat goed zijn voor hun eigen groep, maar niet voor de mensen uit het volk. Maar omdat nu ieder die dat wil op kan staan en spreken, gaat hij, slecht als hij is, op zoek naar wat goed is voor hemzelf en zijn gelijken. (7) Je kunt zeggen: hoe kan zo’n type nou weten wat goed is voor hemzelf of het volk? Maar zij weten dat zijn domheid en slechtheid en sympathie voor hun zaak veel voordeliger is dan de deugdzaamheid van de voortreffelijke, diens wijsheid en zijn antipathie. (8) Je hebt dan op deze grondslagen weliswaar niet de beste staat maar de democratie houdt zichzelf zo wel het best in stand. Want het volk wil niet slaaf zijn in een stad die goed wordt bestuurd, maar wil vrij zijn en zelf besturen en het maalt weinig om het slechte bestuur. Want precies waarom jij vindt dat een stad slecht wordt bestuurd, is de reden dat het volk machtig is en vrij. (9) Als je een goed bestuur wilt, dan zul je zien dat de meest geschikten de wetten maken voor de mensen. Daar zullen verder de goeden de slechten straffen en zullen de goeden vergaderen over de staat en ze zullen niet toestaan dat een stel waanzinnigen in de raad zit of spreekrecht krijgt of zelfs maar deelneemt aan de volksvergadering. Als dit soort goede instellingen de boventoon voert dan komt het volk vliegensvlug in slavernij terecht.

Πρῶτον μὲν οὖν τοῦτο ἐρῶ ὅτι δικαίως <δοκοῦσιν> αὐτόθι [καὶ] οἱ πένητες καὶ ὁ δῆμος πλέον ἔχειν τῶν γενναίων καὶ τῶν πλουσίων διὰ τόδε, ὅτι ὁ δῆμός ἐστιν ὁ ἐλαύνων τὰς ναῦς καὶ ὁ τὴν δύναμιν περιτιθεὶς τῇ πόλει καὶ οἱ κυβερνῆται καὶ οἱ κελευσταὶ καὶ οἱ πεντηκόνταρχοι καὶ οἱ πρῳρᾶται καὶ οἱ ναυπηγοί, οὗτοί εἰσιν οἱ τὴν δύναμιν περιτιθέντες τῇ πόλει πολὺ μᾶλλον ἢ οἱ ὁπλῖται καὶ οἱ γενναῖοι καὶ οἱ χρηστοί. ἐπειδὴ οὖν ταῦτα οὕτως ἔχει, δοκεῖ δίκαιον εἶναι πᾶσι τῶν ἀρχῶν μετεῖναι ἔν τε τῷ κλήρῳ καὶ ἐν τῇ χειροτονίᾳ, καὶ λέγειν ἐξεῖναι τῷ βουλομένῳ τῶν πολιτῶν. [3] ἔπειτα ὁπόσαι μὲν σωτηρίαν φέρουσι τῶν ἀρχῶν χρησταὶ οὖσαι καὶ μὴ χρησταὶ κίνδυνον τῷ δήμῳ ἅπαντι, τούτων μὲν τῶν ἀρχῶν οὐδὲν δεῖται ὁ δῆμος μετεῖναι (οὔτε τῶν στρατηγιῶν κλήρῳ οἴονται σφίσι χρῆναι μετεῖναι οὔτε τῶν ἱππαρχιῶν)· γιγνώσκει γὰρ ὁ δῆμος ὅτι πλείω ὠφελεῖται ἐν τῷ μὴ αὐτὸς ἄρχειν ταύτας τὰς ἀρχάς, ἀλλ' ἐᾶν τοὺς δυνατωτάτους ἄρχειν· ὁπόσαι δ' εἰσὶν ἀρχαὶ μισθοφορίας ἕνεκα καὶ ὠφελείας εἰς τὸν οἶκον, ταύτας ζητεῖ ὁ δῆμος ἄρχειν. [4] ἔπειτα δὲ ὃ ἔνιοι θαυμάζουσιν, ὅτι πανταχοῦ πλέον νέμουσι τοῖς πονηροῖς καὶ πένησι καὶ δημοτικοῖς ἢ τοῖς χρηστοῖς, ἐν αὐτῷ τούτῳ φανοῦνται τὴν δημοκρατίαν διασῴζοντες. οἱ μὲν γὰρ πένητες καὶ οἱ δημόται καὶ οἱ χείρους εὖ πράττοντες καὶ πολλοὶ οἱ τοιοῦτοι γιγνόμενοι τὴν δημοκρατίαν αὔξουσιν· ἐὰν δὲ εὖ πράττωσιν οἱ πλούσιοι καὶ οἱ χρηστοί, ἰσχυρὸν τὸ ἐναντίον σφίσιν αὐτοῖς καθιστᾶσιν οἱ δημοτικοί. [5] ἔστι δὲ πάσῃ γῇ τὸ βέλτιστον ἐναντίον τῇ δημοκρατίᾳ· ἐν γὰρ τοῖς βελτίστοις ἔνι ἀκολασία τε ὀλιγίστη καὶ ἀδικία, ἀκρίβεια δὲ πλείστη εἰς τὰ χρηστά, ἐν δὲ τῷ δήμῳ ἀμαθία τε πλείστη καὶ ἀταξία καὶ πονηρία· ἥ τε γὰρ πενία αὐτοὺς μᾶλλον ἄγει ἐπὶ τὰ αἰσχρὰ καὶ ἡ ἀπαιδευσία καὶ [ἡ] ἀμαθία <ἡ> δι' ἔνδειαν χρημάτων ἐνίοις τῶν ἀνθρώπων. [6] εἴποι δ' ἄν τις ὡς ἐχρῆν αὐτοὺς μὴ ἐᾶν λέγειν πάντας ἑξῆς μηδὲ βουλεύειν, ἀλλὰ τοὺς δεξιωτάτους καὶ ἄνδρας ἀρίστους. οἱ δὲ καὶ ἐν τούτῳ ἄριστα βουλεύονται ἐῶντες καὶ τοὺς πονηροὺς λέγειν. εἰ μὲν γὰρ οἱ χρηστοὶ ἔλεγον καὶ ἐβουλεύοντο, τοῖς ὁμοίοις σφίσιν αὐτοῖς ἦν ἀγαθά, τοῖς δὲ δημοτικοῖς οὐκ ἀγαθά. νῦν δὲ λέγων ὁ βουλόμενος ἀναστὰς ἄνθρωπος πονηρὸς ἐξευρίσκει τὸ ἀγαθὸν αὑτῷ τε καὶ τοῖς ὁμοίοις αὑτῷ. [7] εἴποι τις ἄν· << τί ἂν οὖν γνοίη ἀγαθὸν αὑτῷ ἢ τῷ δήμῳ τοιοῦτος ἄνθρωπος; >> οἱ δὲ γιγνώσκουσιν ὅτι ἡ τούτου ἀμαθία καὶ πονηρία καὶ εὔνοια μᾶλλον λυσιτελεῖ ἢ ἡ τοῦ χρηστοῦ ἀρετὴ καὶ σοφία καὶ κακόνοια. [8] εἴη μὲν οὖν ἂν πόλις οὐκ ἀπὸ τοιούτων διαιτημάτων ἡ βελτίστη, ἀλλ' ἡ δημοκρατία μάλιστ' ἂν σῴζοιτο οὕτως. ὁ γὰρ δῆμος βούλεται οὐκ εὐνομουμένης τῆς πόλεως αὐτὸς δουλεύειν, ἀλλ' ἐλεύθερος εἶναι καὶ ἄρχειν, τῆς δὲ κακονομίας αὐτῷ ὀλίγον μέλει. ὃ γὰρ σὺ νομίζεις οὐκ εὐνομεῖσθαι, αὐτὸς ἀπὸ τούτου ἰσχύει ὁ δῆμος καὶ ἐλεύθερός ἐστιν. [9] εἰ δ' εὐνομίαν ζητεῖς, πρῶτα μὲν ὄψει τοὺς δεξιωτάτους αὐτοῖς τοὺς νόμους τιθέντας· ἔπειτα κολάσουσιν οἱ χρηστοὶ τοὺς πονηροὺς καὶ βουλεύσουσιν οἱ χρηστοὶ περὶ τῆς πόλεως καὶ οὐκ ἐάσουσι μαινομένους ἀνθρώπους βουλεύειν οὐδὲ λέγειν οὐδὲ ἐκκλησιάζειν. ἀπὸ τούτων τοίνυν τῶν ἀγαθῶν τάχιστ' ἂν ὁ δῆμος εἰς δουλείαν καταπέσοι.