485




490

 

 


ὅταν γὰρ ἔλθῃ πόλεμος ἐς ψῆφον λεώ, 
οὐδεὶς ἔθ᾽ αὑτοῦ θάνατον ἐκλογίζεται, 
τὸ δυστυχὲς δὲ τοῦτ᾽ ἐς ἄλλον ἐκτρέπει
· 
εἰ δ᾽ ἦν παρ᾽ ὄμμα θάνατος ἐν ψήφου φορᾷ,
οὐκ ἄν ποθ᾽ Ἑλλὰς δοριμανὴς ἀπώλλυτο.
καίτοι δυοῖν γε πάντες ἄνθρωποι λόγοιν 
τὸν κρείσσον᾽ ἴσμεν, καὶ τὰ χρηστὰ καὶ κακά,
ὅσῳ τε πολέμου κρεῖσσον εἰρήνη βροτοῖς
, 
ἣ πρῶτα μὲν Μούσαισι προσφιλεστάτη,
Ποιναῖσι δ᾽ ἐχθρά, τέρπεται δ᾽ εὐπαιδίᾳ, 
χαίρει δὲ πλούτῳ. ταῦτ᾽ ἀφέντες οἱ κακοὶ
πολέμους ἀναιρούμεσθα καὶ τὸν ἥσσονα
δουλούμεθ᾽, ἄνδρες ἄνδρα καὶ πόλις πόλιν.

(Heraut)
Want wanneer oorlog in stemming wordt gebracht bij het volk
rekent niemand nog met zijn eigen dood;
dat ongeluk wentelt hij af op de ander.
Als bij het uitbrengen van de stemmen de dood voor ogen zweefde
dan zou Griekenland nooit ten ondergaan aan speergeweld.
En toch weten al wij mensen van twee woorden
welk het beste is en kennen we goed en kwaad
en weten we hoeveel beter vrede is dan oorlog voor de stervelingen.
Bij uitstek wordt zij door de Muzen zeer bemind
en is ze een vijandin van de Wraakgodinnen; ze geniet van een grote kinderschaar
en is blij met haar rijkdom. Die zegeningen laten wij varen, wij ellendigen,
en nemen de oorlog op en wij maken de zwakkere
tot slaaf, zowel in het geval van mensen als van staten.