Toen daarna de rust was weergekeerd en de vrede getekend was werd er bij ons een binnenlandse oorlog gevoerd, op zo’n manier dat iedereen mag wensen dat zijn eigen stad deze ziekte net zo goed doorstaat, als het dan toch is voorbestemd dat mensen in een burgeroorlog verzeild raken. Hoe hartelijk en broederlijk en verenigden de factie uit Piraeus en uit de stad zich, geheel tegen de verwachting van de andere Grieken, en onder wat voor een milde voorwaarden beëindigden ze de oorlog tegen de factie uit Eleusis. Voor dit alles kan geen enkele andere reden bestaan dan de werkelijke verwantschap die een stevige vriendschapsband geeft, één die niet alleen in naam, maar ook daadwerkelijk gebaseerd is op ethnische homogeniteit. We moeten ook de gevallenen uit deze oorlog gedenken, die vielen door inheemse hand, en de partijen verzoenen zoveel we kunnen, door gebeden en offers, op dit soort momenten. Gebeden die we richten tot hun meesters. Zelf zijn we immers ook verzoend. Ze zijn namelijk niet door slechtheid of vijandschap met elkaar slaags geraakt, maar door een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Wij zelf, de levenden, zijn hiervan getuigen. Wij, die onze afkomst delen met de gestorvenen, hebben elkaar immers vergeven voor alles wat we gedaan en tevens geleden hebben. 

Μετὰ δὲ ταῦτα [243e] ἡσυχίας γενομένης καὶ εἰρήνης πρὸς τοὺς ἄλλους, ὁ οἰκεῖος ἡμῖν πόλεμος οὕτως ἐπολεμήθη, ὥστε εἴπερ εἱμαρμένον εἴη ἀνθρώποις στασιάσαι, μὴ ἂν ἄλλως εὔξασθαι μηδένα πόλιν ἑαυτοῦ νοσῆσαι. Ἔκ τε γὰρ τοῦ Πειραιῶς καὶ τοῦ ἄστεως ὡς ἁσμένως καὶ οἰκείως ἀλλήλοις συνέμειξαν οἱ πολῖται καὶ παρ' ἐλπίδα τοῖς ἄλλοις Ἕλλησι, τόν τε πρὸς τοὺς Ἐλευσῖνι [244a] πόλεμον ὡς μετρίως ἔθεντο· καὶ τούτων ἁπάντων οὐδὲν ἄλλ' αἴτιον ἢ ἡ τῷ ὄντι ξυγγένεια, φιλίαν βέβαιον καὶ ὁμόφυλον οὐ λόγῳ ἀλλ' ἔργῳ παρεχομένη. Χρὴ δὲ καὶ τῶν ἐν τούτῳ τῷ πολέμῳ τελευτησάντων ὑπ' ἀλλήλων μνείαν ἔχειν καὶ διαλλάττειν αὐτοὺς ᾧ δυνάμεθα, εὐχαῖς καὶ θυσίαις, ἐν τοῖς τοιοῖσδε, τοῖς κρατοῦσιν αὐτῶν εὐχομένους, ἐπειδὴ καὶ ἡμεῖς διηλλάγμεθα. Οὐ γὰρ κακίᾳ ἀλλήλων ἥψαντο οὐδ' ἔχθρᾳ [244b] ἀλλὰ δυστυχίᾳ. Μάρτυρες δὲ ἡμεῖς αὐτοί ἐσμεν τούτων οἱ ζῶντες· οἱ αὐτοὶ γὰρ ὄντες ἐκείνοις γένει συγγνώμην ἀλλήλοις ἔχομεν ὧν τ' ἐποιήσαμεν ὧν τ' ἐπάθομεν.