De goede afkomst hadden ze in de eerste plaats te danken aan het feit dat hun voorouders in dit land geboren waren en dat ook hun nakomelingen daardoor niet de status van metoiken hadden in dit land, omdat ze zelf uit het buitenland kwamen, maar dat ze autochtonen waren die ook daadwerkelijk in hun vaderland woonden en leefden, en hun opvoeding niet van een stiefmoeder kregen, zoals de andere mensen, maar van hun eigen moeder: het land waarin ze leefden; en dat ze nu na hun dood mogen rusten in hun eigen grond, die van de moeder die hen gebaard heeft en gevoed en en hen nu weer heeft opgenomen in haar schoot. Het is dan ook absoluut terecht om eerst hun moeder te eren; want op die manier krijgt tegelijk ook hun goede afkomst lof toegezwaaid.
(237c5) Het land verdient het om echt door alle mensen geprezen te worden, niet alleen door ons, maar ook op vele andere manieren. In de eerste plaats, en wel de voornaamste, omdat het door de goden bemind wordt. Als bewijs voor onze stelling kan de twist gelden van de goden die om dit land streden en de uiteindelijke beslissing. Een land waar de goden zo verrukt over waren, dat moet toch wel met recht door alle mensen worden geprezen? Een tweede reden om het land met recht te prijzen kan zijn dat in die tijd, waarin de hele aarde allerlei levende wezens deed ontstaan en opgroeien, zowel dieren als planten, ons land nou juist vrij bleek te zijn en verschoond van wilde dieren, maar dat het een keuze maakte uit de levende wezens en de mens verwekte, een wezen dat in verstand boven de andere uitsteekt en als enige respect heeft voor god en gebod. Een belangrijk bewijs voor deze stelling is, dat dit land hun en onze voorouders heeft gebaard. Want alles wat leven voortbrengt heeft geschikte voeding voor dat wat het voortbrengt, waardoor ook duidelijk wordt of een vrouw de echte moeder is of niet, en dan dus een ondergeschoven kind opvoedt, als ze namelijk geen voedselbronnen heeft voor de boreling. Wat dit betreft geeft ons land en onze moeder een afdoende bewijs, omdat ze mensen heeft voortgebracht. Als enige land namelijk in die tijd en als eerste droeg ze menselijk voedsel in zich, de vrucht van graan en gerst, waarmee het menselijk geschat zich het best kan voeden, omdat ze echt zelf dit geslacht had voortgebracht. Deze bewijzen zijn nog krachtiger in het geval van een land dan in dat van een vrouw. Want het is niet zo dat een een land een vrouw nadoet bij haar zwangerschap en baring, maar andersom. En ons land was niet karig met deze gewassen, maar leverde ze ook aan andere mensen. Daarna zorgde ze voor de uitvinding van de olijfolie, een steun bij onze inspanningen, ten behoeve van haar nageslacht. Het land voedde hen op en bracht hen tot volle wasdom en haalde toen goden binnen als hun leiders en leermeesters. Bij een gelegenheid als deze is het niet nodig de namen te noemen van die goden die onze leefwijze hebben gereguleerd door ons eerst vaardigheden bij te brengen met het oog op ons dagelijks leven en ons te leren hoe we wapens konden verkrijgen en gebruiken voor de verdediging van ons land.
Τῆς δ' εὐγενείας πρῶτον ὑπῆρξε τοῖσδε ἡ τῶν προγόνων γένεσις οὐκ ἔπηλυς οὖσα, οὐδὲ τοὺς ἐκγόνους τούτους ἀποφηναμένη μετοικοῦντας ἐν τῇ χώρᾳ ἄλλοθεν σφῶν ἡκόντων, ἀλλ' αὐτόχθονας καὶ τῷ ὄντι ἐν πατρίδι οἰκοῦντας καὶ ζῶντας, καὶ τρεφομένους οὐχ ὑπὸ μητρυιᾶς ὡς οἱ ἄλλοι, ἀλλ' ὑπὸ [237c] μητρὸς τῆς χώρας ἐν ᾗ ᾤκουν, καὶ νῦν κεῖσθαι τελευτήσαντας ἐν οἰκείοις τόποις τῆς τεκούσης καὶ θρεψάσης καὶ ὑποδεξαμένης. Δικαιότατον δὴ κοσμῆσαι πρῶτον τὴν μητέρα αὐτήν· οὕτω γὰρ συμβαίνει ἅμα καὶ ἡ τῶνδε εὐγένεια κοσμουμένη.
Ἔστι δὲ ἀξία ἡ χώρα καὶ ὑπὸ πάντων ἀνθρώπων ἐπαινεῖσθαι, οὐ μόνον ὑφ' ἡμῶν, πολλαχῇ μὲν καὶ ἄλλῃ, πρῶτον δὲ καὶ μέγιστον ὅτι τυγχάνει οὖσα θεοφιλής. Μαρτυρεῖ δὲ ἡμῶν τῷ λόγῳ ἡ τῶν ἀμφισβητησάντων περὶ αὐτῆς θεῶν [237d] ἔρις τε καὶ κρίσις· ἣν δὴ θεοὶ ἐπῄνεσαν, πῶς οὐχ ὑπ' ἀνθρώπων γε συμπάντων δικαία ἐπαινεῖσθαι; Δεύτερος δὲ ἔπαινος δικαίως ἂν αὐτῆς εἴη, ὅτι ἐν ἐκείνῳ τῷ χρόνῳ, ἐν ᾧ ἡ πᾶσα γῆ ἀνεδίδου καὶ ἔφυε ζῷα παντοδαπά, θηρία τε καὶ βοτά, ἐν τούτῳ ἡ ἡμετέρα θηρίων μὲν ἀγρίων ἄγονος καὶ καθαρὰ ἐφάνη, ἐξελέξατο δὲ τῶν ζῴων καὶ ἐγέννησεν ἄνθρωπον, ὃ συνέσει τε ὑπερέχει τῶν ἄλλων καὶ δίκην καὶ θεοὺς μόνον [237e] νομίζει. Μέγα δὲ τεκμήριον τούτῳ τῷ λόγῳ, ὅτι ἥδε ἔτεκεν ἡ γῆ τοὺς τῶνδέ τε καὶ ἡμετέρους προγόνους. Πᾶν γὰρ τὸ τεκὸν τροφὴν ἔχει ἐπιτηδείαν ᾧ ἂν τέκῃ, ᾧ καὶ γυνὴ δήλη τεκοῦσά τε ἀληθῶς καὶ μή, ἀλλ' ὑποβαλλομένη, ἐὰν μὴ ἔχῃ πηγὰς τροφῆς τῷ γεννωμένῳ. Ὃ δὴ καὶ ἡ ἡμετέρα γῆ τε καὶ μήτηρ ἱκανὸν τεκμήριον παρέχεται ὡς ἀνθρώπους γεννησαμένη· μόνη γὰρ ἐν τῷ τότε καὶ πρώτη τροφὴν ἀνθρωπείαν [238a] ἤνεγκεν τὸν τῶν πυρῶν καὶ κριθῶν καρπόν, ᾧ κάλλιστα καὶ ἄριστα τρέφεται τὸ ἀνθρώπειον γένος, ὡς τῷ ὄντι τοῦτο τὸ ζῷον αὐτὴ γεννησαμένη. Μᾶλλον δὲ ὑπὲρ γῆς ἢ γυναικὸς προσήκει δέχεσθαι τοιαῦτα τεκμήρια· οὐ γὰρ γῆ γυναῖκα μεμίμηται κυήσει καὶ γεννήσει, ἀλλὰ γυνὴ γῆν. Τούτου δὲ τοῦ καρποῦ οὐκ ἐφθόνησεν, ἀλλ' ἔνειμεν καὶ τοῖς ἄλλοις. Μετὰ δὲ τοῦτο ἐλαίου γένεσιν, πόνων ἀρωγήν, ἀνῆκεν τοῖς [238b] ἐκγόνοις· θρεψαμένη δὲ καὶ αὐξήσασα πρὸς ἥβην ἄρχοντας καὶ διδασκάλους αὐτῶν θεοὺς ἐπηγάγετο· ὧν τὰ μὲν ὀνόματα πρέπει ἐν τῷ τοιῷδε ἐᾶν [ἴσμεν γάρ] οἳ τὸν βίον ἡμῶν κατεσκεύασαν πρός τε τὴν καθ' ἡμέραν δίαιταν, τέχνας πρώτους παιδευσάμενοι, καὶ πρὸς τὴν ὑπὲρ τῆς χώρας φυλακὴν ὅπλων κτῆσίν τε καὶ χρῆσιν διδαξάμενοι.