Paramythia-II
45.1bφθόνος γὰρ τοῖς ζῶσι πρὸς τὸ ἀντίπαλον, τὸ δὲ μὴ ἐμποδὼν ἀνανταγωνίστῳ εὐνοίᾳ τετίμηται.
Vertaling
Want er is afgunst bij de levenden tegenover al wat rivaliseert, maar wat niet meer in de weg staat wordt hogelijk geëerd met een welwillendheid vrij van wedijver.
ἀντίπαλος |
rivaliserend |
- φθόνος πρὸς: 'afgunst jegens'; vul aan ἐστίν
wat niet meer in de weg staat
Gevoelens van jaloezie die vroeger op de voortreffelijke kwaliteiten van de gesneuvelde werden gericht, treffen nu zijn jongere broer of zijn zoon.