Epainos-II

39.4

καίτοι εἰ ῥᾳθυμίᾳ μᾶλλον ἢ πόνων μελέτῃ καὶ μὴ μετὰ νόμων τὸ πλέον ἢ τρόπων ἀνδρείας ἐθέλομεν κινδυνεύειν, περιγίγνεται ἡμῖν τοῖς τε μέλλουσιν ἀλγεινοῖς μὴ προκάμνειν, καὶ ἐς αὐτὰ ἐλθοῦσι μὴ ἀτολμοτέρους τῶν αἰεὶ μοχθούντων φαίνεσθαι, - καὶ ἔν τε τούτοις τὴν πόλιν ἀξίαν εἶναι θαυμάζεσθαι καὶ ἔτι ἐν ἄλλοις.

Vertaling

Welnu, als wij de gevaren onbekommerd en zonder oefening in ontbering, met een dapperheid die in ons karakter ligt en niet is voorgeschreven tegemoet wensen te treden, dan winnen we daarmee dat we ons niet van tevoren al afbeulen voor beproevingen die nog moeten komen en dat we, als we ze dan eenmaal tegemoet treden, helemaal niet minder dapper blijken te zijn dan de mensen die zich de hele tijd maar afmatten. En dit is een reden waarom onze stad bewondering verdient; maar er zijn er nog meer.

ἡ ῥᾳθυμία
περιγίγνεται (+ dat.)
προκάμνω
ἄτολμος
μοχθέω

 

onbekommerdheid, relaxte houding
het wordt voordelig, het is een voordeel (voor)
zich van tevoren afbeulen
niet dapper
zwoegen, ploeteren

  • μὴ τὸ πλέον..ἢ...  = 'niet..., maar...' (net als in 37.1b)
  • ἀνδρείας: hoort zowel bij νόμων als bij τρόπων (μετὰ νόμων ἀνδρείας: lett. 'met de wetten van dapperheid'; μετὰ τρόπων ἀνδρείας: lett. 'met de gewoontes van dapperheid')
  • τοῖς μέλλουσιν ἀλγεινοῖς: gesubstantiveerd adjectivum: 'het komende leed'
  • ἐλθοῦσι: bij ἡμῖν
  • τῶν ἀεὶ μοχθούντων: slaat op de vijanden

Welnu …  afmatten
De slotzin van dit rededeel resumeert de daarin aangesneden thema’s. Oefening in ontbering (Sparta, vgl 39.1 ) staat tegenover een zorgeloze zelfverzekerdheid (vgl. 39.1  'wij leiden een ontspannen leven'; 39.2 'wij overwinnen moeiteloos'). De dapperheid van de Atheners is aangeboren en ‘ligt in ons karakter’ (cf. 39.1: 'de strijdlust die we putten uit onszelf'). Voorbereidingen zijn niet nodig (cf. 39.1: 'We vertrouwen nu eenmaal niet op voorbereidingen'), en toch blijken de Atheners niet minder dapper (39.1 ‘desondanks trotseren we we even grote gevaren.').