Paramythia-II
44.1bτὸ δ' εὐτυχές, οἳ ἂν τῆς εὐπρεπεστάτης λάχωσιν, ὥσπερ οἵδε μὲν νῦν, τελευτῆς, ὑμεῖς δὲ λύπης, καὶ οἷς ἐνευδαιμονῆσαί τε ὁ βίος ὁμοίως καὶ <εὐ> ἐντελευτῆσαι ξυνεμετρήθη.
Vertaling
Geluk heeft degene die het meest eervolle toebedeeld krijgt: een nobele dood, zoals zij nu, een nobel verdriet, zoals u, en voor wie een leven is afgemeten waarin hij én gelukkig kon zijn én nobel kon sterven.
εὐπρεπής |
passend; eervol |
- τὸ δ' εὐτυχές (sc. ἐστίν), οἳ ἂν λάχωσιν: 'geluk is, wie ... toebedeeld krijgen' > geluk heeft degene die ... toebedeeld krijgt
- τῆς εὐπρεπεστάτης: gevolgd, eerst door τελευτῆς, dan door λύπης (de bijzin uit te breiden tot ὥσπερ οἵδε μὲν νῦν τῆς εὐπρεπεστάτης τελευτῆς ἔλαχον, ὑμεῖς δὲ τῆς εὐπρεπεστάτης λύπης ἐλάχετε)
- ἐνευδαιμονῆσαί, ἐντελευτῆσαι: het prefix ἐν- heeft betrekking op ὁ βίος ('erin' > 'in dat leven')
- οἷς ἐνευδαιμονῆσαί τε ὁ βίος ὁμοίως καὶ <εὐ> ἐντελευτῆσαι ξυνεμετρήθη: 'voor wie het leven gelijkelijk is afgemeten om gelukkig in te zijn en nobel in te sterven', dus bij wie een gelukkig leven wordt afgesloten door een nobele dood
- <εὐ>: wanneer deze conjectuur (εὐ = nobel) niet wordt gelezen is de gedachte dat een gelukkig leven door de dood wordt afgesloten, dwz. dat men tot zijn dood gelukkig is geweest
het meest eervolle
In de hiervoor aangehaalde discussie over de gelukkigste mens tussen Solon en Croesus (Herodotus 1.30-32) vormen lotgeval (symphorè), geluk (eutuchès) en levenseinde (teleutè) eveneens sleutelbegrippen. Solon verzekert Croesus dat niemand gelukkig genoemd kan worden voor zijn levenseinde bekend is. Het bijvoeglijk naamwoord ‘eervolste’ verbindt Pericles hier, als een oxymoron, zowel met het levenseinde van de gevallenen als met de smart van de nabestaanden. Daarmee stelt Pericles de eer van de gevallen zonen op één lijn met de eer van de rouwende ouders. Deze eer draagt bij aan geluk (to eutuches) en de hoogste vorm van geluk is een eervol leven, afgerond met een eervol levenseinde.