Ontwrichting
53.4θεῶν δὲ φόβος ἢ ἀνθρώπων νόμος οὐδεὶς ἀπεῖργε, τὸ μὲν κρίνοντες ἐν ὁμοίῳ καὶ σέβειν καὶ μὴ ἐκ τοῦ πάντας ὁρᾶν ἐν ἴσῳ ἀπολλυμένους, τῶν δὲ ἁμαρτημάτων οὐδεὶς ἐλπίζων μέχρι τοῦ δίκην γενέσθαι βιοὺς ἂν τὴν τιμωρίαν ἀντιδοῦναι, πολὺ δὲ μείζω τὴν ἤδη κατεψηφισμένην σφῶν ἐπικρεμασθῆναι, ἣν πρὶν ἐμπεσεῖν εἰκὸς εἶναι τοῦ βίου τι ἀπολαῦσαι.
Vertaling
Angst voor de goden noch enige mensenwet weerhield hen, omdat het volgens hen niet het minste verschil maakte of je die wel of niet respecteerde, nu ze allen op gelijke wijze zagen sterven, en ook niemand meer verwachtte zolang te leven tot er tegen hen proces gevoerd en een straf bepaald werd voor hun misdaden. Daar ze de reeds uitgesproken straf die hen boven het hoofd hing veel groter vonden, lag het voor de hand om, voor die toesloeg, een beetje van het leven te genieten.
ἀπείργω |
afhouden, tegenhouden |
- ἀπεῖργε: vul aan αὐτούς; hierbij sluiten de participia κρίνοντες en ἐλπίζων zich naar betekenis aan (anacolouth)
- κρίνοντες ἐν ὁμοίῳ: 'als hetzelfde beoordelend' > omdat het volgens hen geen verschil maakte
- καὶ σέβειν καὶ μὴ (σέβειν): object bij κρίνοντες
- τοῦ ὁρᾶν: gesubstantiveerde infinitivus (nominativus: τὸ ὁρᾶν)
- πάντας ἐν ἴσῳ ἀπολλυμένους: AcP afhankelijk van ὁρᾶν
- τῶν ἁμαρτημάτων: genitivus afhankelijk van τὴν τιμωρίαν
- μέχρι τοῦ δίκην γενέσθαι: gesubstantiveerde AcI, afhankelijk van μέχρι "tot de tijd dat..."
- οὐδεὶς ἐλπίζων ἂν τὴν τιμωρίαν ἀντιδοῦναι: letterlijk 'omdat niemand verwachtte te zullen moeten boeten'; ἂν ἀντιδοῦναι: infinitivus potentialis ('dat hij zou kunnen boeten')
- τὴν ἤδη κατεψηφισμένην: 'de al toegewezen'; aan te vullen is τιμωρίαν ('straf') of νόσον ('ziekte')
- πολὺ μείζω (= μείζονα) τὴν ἤδη κατεψηφισμένην (τιμωρίαν/νόσον) σφῶν ἐπικρεμασθῆναι: AcI afhankelijk van ἐλπίζων, dat in betekenis verschuift naar 'omdat ze vonden'
- ἣν: het antecedent is τὴν ἤδη κατεψηφισμένην (τιμωρίαν/νόσον); het relativum is subjectsaccusativus in de AcI afhankelijk van πρὶν: 'vóór het toeslaan waarvan'
- εἰκὸς εἶναι: hier = εἰκός ἦν (een relatieve bijzin in de AcI krijgt soms ook de infinitivus)
angst voor de goden
Het is opvallend hoe gering de rol is die Thucydides de goden toebedeelt in het menselijk bestaan. Dit hangt samen met zijn feitelijke benadering van de geschiedenis. Die benadering is zo origineel door zijn streven om menselijk doen en laten te begrijpen vanuit wat menselijk mogelijk is. Angst voor de goden staat hier voor religie en moet niet verward worden met angst voor straffen in de onderwereld. Voor Thucydides hoort religie bij de maatschappelijke steunpilaren die in tijden van crisis wankelen. Het ontbreken van angst houdt voor hem verband met gegronde twijfel aan het goddelijk vermogen om noodsituaties te verhelpen. In Thucydides´werk bemoeien goden zich niet met mensenproblemen. Hij toont zich niet alleen sceptisch over de rol van de goden, maar ook over het belang dat Pericles hecht aan een collectief verlangen naar roem en bewondering. Dat biedt de stad evenmin duurzame samenhang.