Ontwrichting

53.1

πρῶτόν τε ἦρξε καὶ ἐς τἆλλα τῇ πόλει ἐπὶ πλέον ἀνομίας τὸ νόσημα. ῥᾷον γὰρ ἐτόλμα τις ἃ πρότερον ἀπεκρύπτετο μὴ καθ' ἡδονὴν ποιεῖν, ἀγχίστροφον τὴν μεταβολὴν ὁρῶντες τῶν τε εὐδαιμόνων καὶ αἰφνιδίως θνῃσκόντων καὶ τῶν οὐδὲν πρότερον κεκτημένων, εὐθὺς δὲ τἀκείνων ἐχόντων.

Vertaling

De ziekte ontketende ook algemeen in de stad een groeiende ontwrichting. Met minder reserve joeg men genoegens na, die voorheen verborgen bleven. Men zag immers hoe snel het lot kon verkeren, zowel van rijken die plotseling stierven, als van voorheen totaal bezitlozen, die nu in een oogwenk hun eigendom bezaten.

ἡ ἀνομία              
ἀγχίστροφος     
αἰφνίδιος            

wetteloosheid
snel wisselend
plotseling

  • πρῶτὸν ἦρξε (subj. τὸ νόσημα): tautologie; 'maakte een eerste begin met'  > ontketende
  • ἐπὶ πλέον (= μᾶλλον, vgl. 51.6): bijwoordelijk bij ἦρξε ἀνομίας
  • καὶ ἐς τἆλλα: afgezien van de zojuist genoemde schending van de begrafenisrituelen
  • ἐτόλμα τις: 'algemeen' τις ('iemand' > men); wordt opgepakt door het meervoud ὁρῶντες
  • ἀπεκρύπτετο μή: werkwoorden met een negatieve betekenis ('ontkennen', 'tegenspreken', hier 'verborgen houden') worden gevolgd door μή + inf. = om te
  • τε ... καὶ (τῶν)...: verbindt de ene verandering (rijken die sterven) met de andere (armen die vermogend worden)
  • τἀκείνων (= τὰ ἐκείνων): 'de dingen van hen' > hun eigendom (nl. dat van de gestorven rijken)

ontwrichting
Thucydides spreekt van ´wetteloosheid´ (anomia: het ontbreken van nomoi, vergelijk 52.4a). Door de epidemie golden collectieve erecodes niet langer in Athene en raakte de harmonieuze balans van woord en daad ontwricht. De pest veroorzaakte moreel verval in de polis: egocentrisch gedrag tegenover medeburgers werd de norm en voor het individu telde alleen eigenbelang. Thucydides doelt met anomia op deze ontwrichting van de sociale orde door aantasting van de onderlinge solidariteit.

met minder reserve joeg men genoegens na
Impulsgedrag werd niet langer gematigd. Anders dan Pericles in de lijkrede suggereerde, was er voor de uitbraak van de pest wel degelijk sociale controle. Voorheen hield de Atheense burger bij zijn afweging tussen genotzucht in het openbaar en in privékring rekening met de mogelijke weerzin van medeburgers. Met de uitbraak van de pest verdween deze zelfcensuur volkomen; de burger werd openlijk genotzuchtig en de arme even geldbelust als rijke. Thucydides wijt het financiële ongenoegen van de armen aan de oorlogstactiek van Pericles waarbij ook zij door de verwoesting van het land hun karige bezit waren kwijtgeraakt.