Oorlogsrede
144.2aἀλλ' ἐκεῖνα μὲν καὶ ἐν ἄλλῳ λόγῳ ἅμα τοῖς ἔργοις δηλωθήσεται· νῦν δὲ τούτοις ἀποκρινάμενοι ἀποπέμψωμεν, Μεγαρέας μὲν ὅτι ἐάσομεν ἀγορᾷ καὶ λιμέσι χρῆσθαι, ἢν καὶ Λακεδαιμόνιοι ξενηλασίας μὴ ποιῶσι μήτε ἡμῶν μήτε τῶν ἡμετέρων ξυμμάχων (οὔτε γὰρ ἐκεῖνο κωλύει ἐν ταῖς σπονδαῖς οὔτε τόδε),
Vertaling
Maar daarover zal in een andere speech worden uitgeweid als we middenin de oorlog zijn. Laten we nu de gezanten antwoord geven en hen wegsturen, dat we de Megariërs onze markt en haven laten gebruiken als ook de Spartanen afzien van het uitzetten van vreemdelingen, van onszelf en onze bondgenoten. Voor noch het één, noch het ander is er een beletsel in ons verdrag.
ἡ ξενηλασία |
het uitzetten van vreemdelingen |
- τούτοις: bedoeld zijn de gezanten
- ἀποκρινάμενοι: hiervan hangen drie bijzinnen af: Μεγαρέας μὲν ὅτι..., τὰς δὲ πόλεις ὅτι..., δίκας τε ὅτι...
- ἢν = εἰ ἂν
- ξενηλασίας μὴ ποιῶσι: ποιεῖν in deze context 'officieel besluiten tot'
- μήτε ἡμῶν μήτε τῶν ἡμετέρων ξυμμάχων: afhankelijk van ξενηλασίας
- κωλύει: het werkwoord is hier wschl. intransitief gebruikt: 'het is verboden'
- ἐκεῖνο, τόδε: respectievelijk het ophouden met vreemdelingen te verdrijven (ἐκεῖνο) en het gebruik van de markt door de Megariërs (τόδε); chiasme