Oorlogsrede

143.4

ἤν τε ἐπὶ τὴν χώραν ἡμῶν πεζῇ ἴωσιν, ἡμεῖς ἐπὶ τὴν ἐκείνων πλευσούμεθα, καὶ οὐκέτι ἐκ τοῦ ὁμοίου ἔσται Πελοποννήσου τε μέρος τι τμηθῆναι καὶ τὴν Ἀττικὴν ἅπασαν· οἱ μὲν γὰρ οὐχ ἕξουσιν ἄλλην ἀντιλαβεῖν ἀμαχεί, ἡμῖν δ' ἐστὶ γῆ πολλὴ καὶ ἐν νήσοις καὶ κατ' ἤπειρον· μέγα γὰρ τὸ τῆς θαλάσσης κράτος. 

Vertaling

Als zij met hun infanterie naar ons land komen dan zullen wij naar hun land varen en dan zal het niet meer van hetzelfde belang zijn dat een deel van de Peloponnesus wordt geplunderd als wanneer heel Attica wordt geplunderd. Zij zullen zich namelijk niet zonder te vechten als compensatie een ander land kunnen verschaffen, maar wij hebben nog veel land op de eilanden en op het vasteland. Want de overmacht op zee is iets geweldigs.

πεζῇ
ἀμαχεί

met de infanterie
zonder strijd

  • ἤν = εἰ ἂν
  • μέρος τι τμηθῆναι: onderwerp van ἔσται
  • οὐχ: bij ἀμαχεί
  • ἕξουσιν ἀντιλαβεῖν: ἔχω + infinitivus = kunnen
  • ἄλλην: nl. γῆν