Oorlogsrede
143.5aσκέψασθε δέ· εἰ γὰρ ἦμεν νησιῶται, τίνες ἂν ἀληπτότεροι ἦσαν; καὶ νῦν χρὴ ὅτι ἐγγύτατα τούτου διανοηθέντας τὴν μὲν γῆν καὶ οἰκίας ἀφεῖναι, τῆς δὲ θαλάσσης καὶ πόλεως φυλακὴν ἔχειν, καὶ Πελοποννησίοις ὑπὲρ αὐτῶν ὀργισθέντας πολλῷ πλέοσι μὴ διαμάχεσθαι (κρατήσαντές τε γὰρ αὖθις οὐκ ἐλάσσοσι μαχούμεθα καὶ ἢν σφαλῶμεν, τὰ τῶν ξυμμάχων, ὅθεν ἰσχύομεν, προσαπόλλυται· οὐ γὰρ ἡσυχάσουσι μὴ ἱκανῶν ἡμῶν ὄντων ἐπ' αὐτοὺς στρατεύειν),
Vertaling
Kijk maar: stel immers dat we eilanders waren: wie was er dan moeilijker te bestrijden dan wij? Nu moeten wij onszelf bijna als eilanders beschouwen en ons land en onze huizen opgeven, maar de zee en onze stad blijven bewaken en we moeten niet de strijd aanbinden met de Peloponnesiërs uit frustratie hierover, want zij hebben een grote overmacht. Als we die strijd zouden winnen dan zullen we nogmaals tegen zo’n zelfde aantal moeten vechten en als we verliezen, dan gaat ons bondgenootschap, waaraan we onze kracht ontlenen, ook verloren. Want onze bondgenoten zullen niet rustig afwachten als wij niet meer in staat zijn een veldtocht tegen hen te ondernemen.
ὁ νησιώτης |
eilandbewoner |
- ὅτι ἐγγύτατα τούτου: 'zo dicht mogelijk daarbij' nl. bij de toestand van eilandbewoners; ὅτι + superlativus: 'zo ... mogelijk'
- διανοέομαι: hier in de aoristus: 'een opvatting post laten vatten' vgl. 141.1 (en 18.2)
- ἀφεῖναι: aor. infinitivus van ἀφίημι
- ὀργισθέντας: vul aan ἡμᾶς
- ὑπὲρ αὐτῶν: nl. het land en de huizen; bepaling bij ὀργισθέντας
- πολλῷ πλέοσι: '(omdat ze) met veel meer (zijn)' > want zij hebben een grote overmacht
- οὐκ ἐλάσσοσι: denk hierbij Πελοποννησίοις; 'niet minder' > zo'n zelfde aantal
- ἢν = εἰ ἂν
- σφαλῶμεν: coniunctivus futuralis; de aoristusstam σφαλ- drukt voortijdigheid uit: 'als we zullen hebben gefaald'
- τὰ τῶν ξυμμάχων: 'de toestand met betrekking tot onze bondgenoten' > ons bondgenootschap
- μὴ ἱκανῶν ἡμῶν ὄντων: genitivus absolutus, conditioneel blijkens μὴ: "als wij niet..."