Thucydides uit Athene heeft de oorlog tussen de Spartanen en de Atheners te boek gesteld vanuit de vraag hoe ze met elkaar in oorlog raakten. Hij is met dit werk meteen na het uitbreken van de oorlog begonnen en had toen de verwachting dat het een belangrijke gebeurtenis zou worden en dat het van alle oorlogen uit het verleden de meest memorabele zou zijn. Hij maakte dat op uit het feit dat beide partijen op het toppunt van hun macht waren en de strijd aangingen met hun volledige militaire potentieel. Daarbij constateerde hij dat de rest van Griekenland één van beide kanten koos, de ene staat vanaf het begin al en de andere na rijp beraad. Het ging hier om de belangrijkste gebeurtenis voor de Griekse wereld en een deel van de andere volkeren; het betrof zogezegd het grootste deel van de bewoonde wereld. Nu is het wel zo dat de gebeurtenissen die eraan vooraf gingen evenals die uit een nog verder verleden vanwege het grote tijdsverloop onmogelijk gereconstrueerd kunnen worden, maar het komt mij voor, na langdurige bestudering van getuigenissen waarop ik me kon baseren, dat die onbeduidend waren; dit geldt niet alleen voor de oorlogen, maar ook voor de andere gebeurtenissen. 2. Het gebied dat wij nu Griekenland noemen blijkt namelijk nog niet lang vaste bewoning te hebben gekend. Er waren vroeger voortdurend volksverhuizingen en mensen verlieten gemakkelijk hun woonplaats, waarbij ze steeds verdreven werden door een volkrijkere stam. Er was immers geen handel en onderlinge contacten over land en over zee waren gevaarlijk. Ieder bewerkte zijn eigen stuk land om daarvan te kunnen leven; men had geen overschotten aan productie en bracht het land niet in cultuur. Je kon nooit weten wanneer een ander je kwam belagen en je het land weer zou afnemen (muren waren er namelijk niet gebouwd). De mensen vonden dat ze hun dagelijkse voedsel overal wel konden bemachtigen en dus verhuisden ze vrij gemakkelijk. Ze waren niet goed georganiseerd in grote steden, noch wat andere voorzieningen betreft. Het vruchtbaarste land kreeg het vaakst te maken met wisselende bewoning: de streek die we nu Thessalië noemen en Boeotië en het grootste deel van de Peloponnesus (alleen Arcadië niet) en alle andere zeer vruchtbare gebieden. Vanwege de kwaliteit van het land kregen sommigen steeds grotere macht en die zorgde voor interne conflicten waardoor die macht weer teloor ging en daarbij werden ze zo een gemakkelijkere prooi voor mensen uit andere streken. Voor Attica geldt in elk geval dat daar sinds de oudste tijden dezelfde mensen konden blijven wonen, omdat er vanwege de arme bodem geen interne strijd woedde. Het volgende moge dienen als sterk bewijs voor deze theorie: de rest van Griekenland is door immigratie niet zo dicht bevolkt geraakt als Athene. Vanuit de rest van Griekenland zochten namelijk de beter gesitueerden die door oorlog of interne conflicten van huis en haard verdreven waren hun toevlucht tot Athene, dat ze als een veilige haven zagen. Van oudsher kregen zij meteen het burgerrecht en en zorgden zo voor een nog grotere bevolkingstoename, zodat ze later ook kolonies gingen stichten in Ionië, omdat Attica te klein was geworden. 3. Eén van de belangrijkste aanwijzingen dat de Grieken in de vroegste periode slecht georganiseerd waren is voor mij de volgende: vóór de Trojaanse oorlog is er geen enkel spoor van een collectieve activiteit. Volgens mij was de naam Hellas ook nog niet in gebruik voor heel Griekenland. In de tijden voor Hellen, de zoon van Deucalion bestond die naam vrijwel zeker helemaal niet. De verschillende stammen, waarvan de Pelasgische de grootste was, gaven zichzelf allemaal een eigen naam en toen Hellen en diens zonen machtig waren geworden in het gebied rond Phthia en hun hulp af en toe werd ingeroepen tegen andere steden werd de naam Hellenen langzamerhand steeds meer gangbaar voor de afzonderlijke stammen die met hen hadden samengewerkt. Het duurde echter lang voordat de naam uiteindelijk voor alle Grieken kon worden gebruikt. Het beste bewijs daarvoor levert Homerus. Hoewel die immers zelfs lang na de Trojaanse oorlog heeft geleefd, gebruikt hij nergens de naam Hellenen voor alle Grieken en duidt daar alleen de mannen van Achilles mee aan uit Phthia, precies degenen die ook de oorspronkelijke Hellenen waren en alle Grieken samen noemt hij in zijn werken Danaërs, Argivers of Achaeërs. Hij spreekt zelfs ook nergens van barbaren vanwege het feit dat het woord Hellenen nog niet als onderscheidend criterium wordt gebruikt om daar tegenover te stellen. Welnu, de verschillende Grieken met ieder hun eigen naam, verdeeld over hun steden, voor zover ze dezelfde taal spraken, hebben, hoewel ze later allemaal de naam Hellenen droegen, voor de Trojaanse oorlog nooit een gezamenlijke onderneming aangevat, vanwege hun instabiele basis en het geringe onderlinge contact. Maar juist aan die onderneming konden ze alleen deelnemen omdat ze steeds meer maritieme macht kregen. 4. Minos heeft namelijk als eerste, voor zover wij door overlevering weten een vloot gebouwd en daarmee gedomineerd over het grootste deel van wat we nu de Griekse zee noemen; hij heerste over de Cycladen en was degene die de eerste steden op de meeste daarvan stichtte, nadat hij de Cariërs had verdreven en zijn eigen zonen daar als leiders had aangesteld. Naar het schijnt zuiverde hij de zee van piraterij voor zover hij kon zodat hij zijn schattingen beter kon innen. 5. Want de Grieken, evenals de barbaren die op het vasteland aan de kust woonden en op de eilanden, hadden zich in een ver verleden ingelaten met piraterij, zodra ze meer en meer met schepen naar elkaar durfden over te steken, onder leiding van niet de meest onaanzienlijken die uit waren op eigen voordeel en het levensonderhoud voor de zwakkeren. Ze vielen samenlevingen aan die nog geen muren hadden en waarvan de bevolking verspreid over dorpjes woonde en plunderden die en voorzagen zo in hun eerste behoeftes. Deze manier van doen werd toen nog niet als schandelijk beschouwd maar leverde in tegendeel een zekere roem op. Het bewijs leveren enkele vasteland-bewoners, die deze activiteit tegenwoordig nog steeds met succes uitvoeren en ook de oude dichters die op vele plaatsen steeds dezelfde vraag laten stellen aan mensen die over zee zijn gevaren, namelijk of ze piraten zijn. Want de mensen aan wie ze de vraag stellen achten dit beroep niet beneden hun waardigheid en degenen die de vraag stellen kunnen iemand om zijn antwoord geen verwijten maken. Ze voerden hun kapervaarten ook langs het vasteland uit tegen elkaar. Tot op de huidige dag wordt er in een groot deel van de Griekse wereld nog steeds zo geleefd, namelijk in de streken van de Ozolische Locriërs, de Aetoliërs en de Acharnaniërs en op de rest van het vasteland in die contreien. Bij deze bewoners van het vasteland heerst tot op de dag van vandaag het oude gebruik om wapens te dragen, dat dateert uit de tijd van de piraterij. 6. In heel Griekenland was het ooit gebruik om wapens te dragen omdat de steden niet versterkt waren en het onderlinge verkeer onveilig was en men maakte er een vast gewoonte van altijd gewapend te zijn, net zoals de barbaren nog doen. Het feit dat men in de genoemde delen van de Griekse wereld nog steeds zo leeft mag als bewijs dienen dat deze leefwijze ooit voor alle Grieken hetzelfde was. De allereersten die het wapendragen afschaften waren de Atheners en toen hun oude leefwijze was opgegeven gingen ze ook hun kledij aan de nieuwe situatie aanpassen. En het is niet zo lang geleden dat de ouderen onder de welgestelden nog linnen chitons droegen en hun hoofdhaar in lange vlechten naar achter lieten lopen, die bijeen werden gehouden door gouden spelden, als gevolg van de meer geweldloze samenleving. Ditzelfde gebruik is van hen weer overgegaan op de ouderen onder de Ioniërs vanwege de stamverwantschap en daar lang gebleven. De Spartanen waren daarentegen de eersten die een soberder soort kleding gebruikten die nu nog in zwang is en ook in andere opzichten leden degenen die beter gesitueerd waren daar een leven dat ongeveer gelijk was aan dat van de minder bedeelden. Zij waren de eersten die naakt sportten; ze trokken in het openbaar hun kleding uit en bij hun training smeerden ze zich in met een dikke laag olie. Vroeger hadden de atleten tijdens de spelen in Olympia lendendoeken voor hun geslachtsdelen en dat gebruik is niet lang geleden pas verdwenen. Bij sommige barbaren, vooral die in Klein-Azië zijn er boks- en worstelwedstrijden en daar dragen de deelnemers lendendoeken. Je kunt nog veel meer voorbeelden vinden waarin de Griekse leefstijl van lang geleden lijkt op de huidige leefwijze van de barbaren. 7. De steden die het kortst geleden zijn gesticht, toen er al meer zeevaartverkeer was en ze dus een groter surplus aan inkomsten hadden werden ommuurd gebouwd aan de rand van de kust en maakten gebruik van de landtongen omdat die gunstig gelegen waren voor de handel en een goede verdediging boden tegen de buursteden. De oude steden waren verder van de zee af gebouwd omdat de piraterij nog heel lang stand hield; dat gold voor zowel de steden op de eilanden als die op het vasteland. Men bleef elkaars bezittingen daar namelijk plunderen en ook het bezit van de andere mensen die aan zee woonden maar zelf geen vloot hadden. Tot op de dag van vandaag liggen die steden dan ook nog steeds meer in het binnenland. 8. De bewoners van de eilanden maakten zich al evenzeer schuldig aan piraterij; daar ging het om Cariërs en Phoeniciërs. Die bewoonden namelijk de meeste eilanden. Het bewijs daarvoor: Toen Delos door de Atheners werd geruimd in de oorlog waarover ik schrijf en alle kisten werden opgegraven van de gestorvenen op het eiland, bleek meer dan de helft Cariërs te bevatten; ze waren te herkennen aan de wapenrustingen die mee-begraven waren en aan de wijze waarop ze nu nog steeds hun doden begraven. Toen de vloot van koning Minos in het leven was geroepen kwam er meer overzees contact tussen de mensen. Hij wist namelijk de rovers van de eilanden te verwijderen op hetzelfde moment dat hij op de meeste van die eilanden steden stichtte. De mensen aan de kust woonden daar veiliger, waarbij ze ook steeds meer rijkdom verwierven. Enkelen voorzagen hun steden zelfs van muren, omdat ze steeds welvarender werden. Want door winstbejag werden de zwakkeren de slaven van degenen die hen onderwierpen en de sterkeren die rijkdom vergaard hadden maakten de zwakkere steden tot hun vazallen. Toen deze praktijk zich langzamerhand meer en meer verbreidde vond een tijd later de expeditie naar Troje plaats. 9. Ik denk dat Agamemnon gewoon omdat hij de machtigste vorst was in die dagen de expeditie op touw kon zetten en niet zozeer omdat hij de vrijers van Helena meevoerde die zich door de eed aan Tyndares gebonden zouden voelen. De mensen die op de Peloponnesus de begrijpelijkste voorvaderlijke traditie vertegenwoordigen vertellen dat Pelops, met de hoeveelheid rijkdom die hij vanuit Azië had meegnomen naar dit land van behoeftige mensen, zich eerst een machtsbasis wist te verschaffen en zo de naamgever werd van het land, ook al was hij daar als immigrant gekomen. Vervolgens kregen zijn nazaten nog meer macht. Eurystheus was in Attica vermoord door de Heracliden. Atreus, die de broer van diens moeder was, had op bevel van Eurystheus de heerschappij over Mycene gekregen toen Eurystheus op veldtocht ging, vanwege de familiebanden. Toevallig bevond die zich daar omdat hij voor zijn vader op de vlucht was vanwege de moord op Chrysippus. Toen Eurystheus niet meer terugkeerde verkreeg Atreus het koningschap over Mycene. De Myceners wilden dit graag vanwege hun vrees voor de Heracliden en daarbij leek hij hun een krachtig bestuurder en had hij de bevolking van Mycene goed gediend, evenals alle andere onderdanen van Eurystheus. Zo werd het nageslacht van Pelops nog machtiger dan dat van Perseus. Ik denk dat Agamemnon, met deze koningsmacht als erfenis en met een vloot die die van alle anderen overtrof deze expeditie heeft ondernomen, waarbij hij troepen kon monsteren niet omdat men hem een gunst wilde verlenen, maar omdat men hem vreesde. Zelf is hij immers blijkbaar met de meeste schepen vertegenwoordigd en daarbij heeft hij nog schepen geleverd aan de Arcadia’s, een feit dat we aan Homerus danken, als je die als betrouwbare bron mag beschouwen. In de passage waar de scepter van hand tot hand gaat in de vergadering zegt die over hem dat hij “heerst over vele eilanden en over Argos”. Hij zou als koning op het vasteland nooit over eilanden kunnen hebben geheerst behalve die in de directe omgeving (en dat zijn er nou niet bepaald veel) als hij niet tevens over een vloot had beschikt. We moeten op grond van wat we weten over deze expeditie een inschatting maken van de situatie die eraan vooraf ging. 10. Het feit dat Mycene maar klein was of als überhaupt een stad uit die tijd nu niet meer heel belangrijk lijkt te zijn, mag je niet als afdoende bewijs gebruiken om ervan uit te gaan dat die expeditie niet zo omvangrijk is geweest als de dichters hem schilderen en de overlevering beweert. Want stel dat de stad der Spartanen verlaten zou zijn en alleen de tempels waren overgebleven en de fundamenten van de andere gebouwen, dan vermoed ik dat, na verloop van een lange periode, veel mensen uit latere tijden niet zouden geloven dat zij zo machtig was als haar roem doet vermoeden. Toch beheersen ze twee vijfde van de Peloponnesus en zijn daar de leidende macht, ook voor hun vele bondgenoten daarbuiten. Desondanks zou hun macht onbeduidender lijken omdat hun stad niet rond een centrum is gebouwd en er geen dure tempels of openbare gebouwen te vinden zijn, maar meer verspreid ligt over een aantal dorpen, zoals vroeger in Griekenland gebruikelijk was. Als hetzelfde met Athene zou gebeuren, dan zou men haar macht misschien wel dubbel zo groot schatten als ze feitelijk is, op grond van de duidelijk zichtbare stadsresten. We moeten dus niet volharden in ons ongeloof en niet afgaan op de aanblik die steden bieden maar op hun macht, en we mogen geloven dat die expeditie de grootste is geweest tot dan toe, maar wel onderdoet voor die van nu. Zelfs als we Homerus’ gedichten ook op dit punt mogen geloven, (en we kunnen ervan uitgaan dat hij als dichter de zaken nog mooier heeft voorgesteld) zelfs dan lijkt ze nog minder groot te zijn. Homerus spreekt in zijn werk immers van twaalfhonderd schepen, die van de Boeotiers met honderdtwintig man aan boord, maar die van Philoktetes maar met vijftig, waarmee hij, denk ik, de onder- en de bovengrens aangeeft. Bij andere contingenten maakt hij althans nergens melding van de omvang in zijn scheepscatalogus. Dat alle bemanningsleden zowel roeiers als krijgers waren heeft hij laten zien bij de schepen van Philoktetes. Hij zegt daar dat allen aan de roeiriem boogschutters zijn. Veel andere mensen zullen er waarschijnlijk niet aan boord geweest zijn behalve de koningen en de hoogste bevelhebbers, helemaal omdat ze de zee moesten oversteken met hun oorlogstuig en hun schepen waren verder ook niet van dekken voorzien maar uitgerust als roversschepen zoals vroeger gebruikelijk. Als je dan het gemiddelde aantal neemt van de kleinste en de grootste schepen dan blijken er niet zoveel te zijn scheepgegaan, als je bedenkt dat het om een gezamenlijke onderneming van heel Griekenland ging. 11. Dat komt niet zozeer door de geringe bevolkingsdichtheid als wel door gebrek aan middelen. Want door een gebrek aan voedsel hebben ze een kleiner leger meegnomen, in overeenstemming met die hoeveelheid leeftocht die ze daar zouden aantreffen tijdens de oorlog. Toen ze aan land kwamen wonnen ze de eerste slag (dat moet wel, anders hadden ze de muur om hun legerkamp nooit kunnen bouwen) maar het lijkt het erop dat ze ook daar nooit hun hele legermacht hebben ingezet, maar zich deels hebben bezig gehouden met het bewerken van het land op de Chersonesus en plundertochten, uit gebrek aan voedsel. Daarom konden de Trojanen hen, verspreid als ze waren, militair ook beter weerstand bieden omdat ze wel opgewassen waren tegen het deel van het leger dat telkens achterbleef. Als ze gekomen waren met ruim voldoende voedsel en een voortdurende eenheid hadden gevormd dan zouden ze in de strijd de overhand hebben en zonder onderbrekingen gestreden hebben. Ze hadden dan met gemak de strijd kunnen winnen en Troje kunnen veroveren; dat deden ze althans ook al zonder als eenheid op te treden en door steeds met het aanwezige deel van hun leger de aanvallen af te slaan. In het eerste geval echter hadden ze de stad door middel van een belegering in minder tijd en met minder moeite kunnen veroveren. Maar door een gebrek aan middelen was men in de tijd hiervoor nog zwak en dat geldt ook voor de Trojaanse oorlog zelf, die allerberoemdste gebeurtenis uit de geschiedenis tot dan toe was en die door zijn verloop laat zien dat hij minder groots was dan zijn reputatie doet vermoeden en dan het verhaal erover dat tot ons is gekomen door de werken der dichters.12. Want ook in de periode na de Trojaanse oorlog vonden er in Griekenland nog volksverhuizingen plaats en werden er nieuwe nederzettingen gesticht, zodat de situatie niet stabiel genoeg was om tot grotere bloei te komen. De terugkeer van de Grieken uit Troje, die lang op zich had laten wachten, zorgde immers voor grote onrust en in grote delen van Griekenland heerste er binnen de stadstaten interne conflicten. De verliezende partijen die uit hun vaderstad waren verdreven, stichtten nieuwe steden. De huidige Boeotiërs namelijk kwamen, zestig jaar na de inname van Troje, vanuit Arne waar ze door de Thessaliërs verdreven waren en vestigden zich in het huidige Boeotië, een streek die vroeger Cadmeïs heette. Al eerder hadden ze in dat gebied een enclave waaruit er ook mensen aan de expeditie naar Troje hadden deelgenomen. En tachtig jaar na de oorlog maakten de Doriërs zich meester van de Peloponnesus, met hulp van de Heracliden. Het ging maar moeizaam en kostte veel tijd voor Griekenland tot rust kwam en er geen opstanden meer waren, maar toen begon de kolonisatie. De Atheners koloniseerden Ionië en de meeste eilanden en vooral vanuit de Peloponnesus werden er in Italië en op Sicilië kolonies gesticht en ook nog vanuit enkele andere plaatsen in de rest van Griekenland. Al die kolonies dateren uit de tijd na de Trojaanse oorlog. 13. Toen Griekenland steeds machtiger werd en zich nog meer dan voorheen ging toeleggen op het verwerven van bezit kwamen bijna overal tirannen aan de macht in de stadstaten terwijl de inkomsten alleen maar toenamen. Voorheen waren er erfelijke monarchen aan de macht geweest die bekleed waren met een constitutionele functie. De Grieken kregen een vloot en richtten zich meer en meer op de zee. Naar verluidt zijn de Korinthiërs het meest vooruitstrevend geweest in het ontwikkelen van schepen en zijn de eerste triremen als eerste in Korinthe gebouwd. De scheepsbouwer Aminocles uit Korinthe heeft naar het schijnt op Samos vier van dit soort schepen gebouwd. Dat is gebeurd ongeveer driehonderd jaar voor het einde van de oorlog waarover het hier gaat, toen Aminocles naar Samos was gekomen. De oudste zeeslag voor zover we weten ging tussen de Korinthiërs en de Cercyraeërs. Dat is ongeveer tweehonderd zestig jaar voor datzelfde genoemde tijdstip. De Korinthiërs bewoonden hun stad op de Istmus en hadden daar altijd al een levendige handel, omdat de Grieken vroeger veeleer over land dan over zee reisden, van en naar de Peloponnesus en die routes kruisten elkaar daar. De Korinthiërs waren dus goed bedeeld, zoals duidelijk blijkt uit de getuigenissen van oude dichters. Ze hebben het gebied het epitheton ‘rijk’ gegeven. Toen de zeevaart in Griekenland toenam verwierven ze zich schepen en zuiverden de streek van piraterij. Ze boden nu voor zowel land- als zeehandel een overslagplaats en zo stroomde het geld hun stad binnen. Later kregen ook de Ioniërs een grote vloot, in de tijd dat Cyrus en zijn zoon Cambyses koning van de Perzen waren en ze kregen door een overwinning op Cyrus een poosje de macht over de zee voor hun kusten. Ook Polycrates, de tiran van Samos, had ten tijde van Cambyses een machtige vloot en wist enkele eilanden schatplichtig aan zich te maken. Bij de verovering van Rhenea wijde hij het eiland aan Apollo van Delos. Marseille werd door Phocaeërs gesticht na een overwinning in een zeeslag tegen de Carthagers. 14. Dit waren destijds dus de machtigste vloten. Het lijkt erop dat ook deze gebeurtenis vele generaties na de Trojaanse oorlog heeft plaatsgevonden, omdat men maar mondjesmaat voer op triremen maar veel meer nog was uitgerust met pentekonters en oorlogsbodems, zoals die bij Troje werden gebruikt. Net voor de Perzische oorlogen en de dood van Darius, die na Cambyses koning der Perzen was geweest, kregen de tirannen op Sicilië evenals Cercyra een grote hoeveelheid triremen. Dit waren de laatste opkomende zeemachten van enig belang in de Griekse wereld vóór de veldtocht van Xerxes. De Aegineten en de Atheners, en enige andere zeemacht, hadden slechts de beschikking over een klein aantal schepen, waarvan het merendeel ook nog uit pentekonters bestond. Pas laat wist Themistocles de Atheners over te halen triremen te bouwen, in hun oorlog tegen Aegina, omdat daarbij ook nog een Perzisch gevaar dreigde; en met die schepen leverden ze toen ook daadwerkelijk slag. Die triremen waren nog niet uitgerust met dekken over de hele lengte. 15. Dit was de situatie wat betreft de vroegste stadia van scheepvaart in de Griekse wereld en haar latere ontwikkeling. Toch verkregen de staten die zich op de zeevaart toelegden een tamelijk aanzienlijke macht door de toestroom van middelen en de heerschappij over anderen. Ze voeren namelijk uit tegen de eilanden en onderwierpen die aan zich; dat gold in de hoogste mate voor de staten waarvan het land niet genoeg opbracht. Een oorlog te land waarmee men ook een zekere macht had kunnen verwerven, vond er in deze tijd niet plaats. Voor zover er oorlogen waren waren dat allemaal grensconflicten met buurstaten en de Grieken ondernamen geen buitenlandse expeditie ver van hun eigen moederland om anderen te onderwerpen. De onderworpenen kwamen immers niet in gezamenlijke opstand tegen de grootste staten en die grote staten ondernamen op hun beurt zelf geen expedities op voet van gelijkheid, maar de buurstaten voerden eerder afzonderlijk strijd tegen elkaar. Het meest in de buurt van de oorlog die er vroeger ooit had plaatsgevonden kwam nog het conflict tussen de bewoners van Chalkis en die van Eretria; de rest van de Griekse wereld koos partij voor één van beide. 16. Voor elke staat waren er andere beletsels die verhinderden dat zijn macht toenam. Voor de Ioniërs bijvoorbeeld gold, dat toen hun welvaart groeide, Cyrus met het Perzische rijk achter zich, die Croesus en diens hele rijk tussen de Halys en de zee had veroverd een veldtocht tegen hen ondernam en de steden op het vasteland inlijfde. Later deed Darius datzelfde met de eilanden, toen hij die kon overweldigen door zijn Fenicische vloot. 17. Bij de heerschappij van de tirannen in de Griekse steden was de aandacht alleen gericht op het eigenbelang, letterlijk op lijfsbehoud en op het verrijken van de eigen familie en ze hielden de steden zoveel als ze konden op een veilige koers. Ze konden zich op geen enkele noemenswaardige daad beroemen, behalve incidenteel tegen hun eigen buursteden. Alleen die op Sicilië werden behoorlijk machtig. Zo was de Griekse wereld aan alle kanten geremd in haar ontwikkeling: men kwam niet tot een gezamenlijke opzienbarende actie en nam geen enkel risico, opgesloten als men was in de eigen stad. 18. Aan de heerschappij der tirannen in Athene en in de rest van de Griekse wereld, die grotendeels door tirannen werd bestuurd kwam een einde (dat gold althans voor de meerderheid, die op Sicilië uitgezonderd) door toedoen van de Spartanen. Want hoewel Sparta sinds haar stichting door de Doriërs die er nu nog steeds wonen, voor zover we kunnen nagaan vrijwel voortdurend aan binnenlandse conflicten onderhevig was, werd ze toch vanaf het begin goed bestuurd en bleef altijd verschoond van tirannen. Sinds iets meer dan vierhonderd jaar voor het einde van de oorlog die we hier beschrijven heeft Sparta immers al dezelfde constitutie. Daaraan ontlenen ze hun kracht en kunnen zo de constituties in de andere stadstaten beïnvloeden. Enkele jaren na de verdrijving van de tirannen uit de Griekse wereld vond de slag bij Marathon plaats tussen de Perzen en de Atheners. Weer tien jaar later kwamen de barbaren terug met een enorme krijgsmacht om de Griekse wereld te onderwerpen. Toen dit grote gevaar de Grieken boven het hoofd hing namen de Spartanen de leiding over de verenigde Griekse strijdmacht, omdat ze het sterkst waren. De Atheners besloten bij de nadering van de Perzen hun stad te verlaten. Ze namen hun have en goed mee, gingen aan boord van hun schepen en voeren uit. De barbaren werden met vereende krachten afgeslagen en het duurde daarna niet lang of de Grieken die in opstand waren gekomen tegen de koning der Perzen en aan de strijd hadden deelgenomen vielen in twee kampen uiteen, het een geleid door Athene, het andere door Sparta. Die twee staten waren immers het sterkste gebleken van alle. De een had namelijk de macht te land en de ander ter zee. Het bondgenootschap bleef maar korte tijd intact. Daarna ontstonden er conflicten tussen Sparta en Athene en voerden ze oorlog met elkaar, gesteund door hun bondgenoten. Telkens als twee andere Griekse staten onenigheid kregen, zochten ze uiteindelijk bij hen hun toevlucht. Gevolg was dat vanaf de Perzische oorlogen tot aan de oorlog die ons onderwerp vormt er een periode was van voortdurende tijdelijke wapenstilstanden en oorlogen, van Sparta tegen Athene of van een van de twee tegen hun bondgenoten die zich probeerden los te wrikken: men was goed toegerust voor een oorlog en had ervaring opgedaan in het omgaan met gevaarlijke situaties. 19. De Spartanen gaven leiding aan hun bondgenootschap zonder schatting op te leggen en als enige voorwaarde stelden ze dat de staten als een oligarchie werden bestuurd, waarbij alleen naar hun eigen belang werd gekeken. De Atheners eisten na verloop van tijd schepen van hun bondgenoten, behalve van Chios en Lesbos, en legden alle staten een belasting op. Bovendien was hun eigen uitrusting aan het begin van de oorlog die ons onderwerp vormt groter dan het ooit geweest was op het hoogtepunt van hun macht toen het pan-Griekse bondgenootschap nog ongeschonden was. 20. Dit is zo ongeveer wat ik te weten ben gekomen over de oudste periodes, gegevens die zich onmogelijk stuk voor stuk met specifieke bewijzen laten staven. Want de mensen nemen doorvertelde versies van gebeurtenissen gewoon klakkeloos van elkaar over, zelfs als het in hun eigen stad gebeurd is. Het gros van de Atheners meent bijvoorbeeld dat Hipparchus door Harmodius en Aristogiton vermoord is toen hij als tiran aan de macht was en realiseren zich niet dat juist Hippias, die de oudste was van Pisistratus’ zonen, aan de macht was; Hipparchus en Thessalus waren zijn broers. En omdat Harmodius en Aristogiton op die fatale dag, en wel kort voor hun daad, het vermoeden bekroop dat één van hun medeplichtigen iets had laten doorschemeren aan Hippias, gaven ze de aanslag op hem op, omdat hij, dachten ze, was gewaarschuwd. Omdat ze toch een daad wilden stellen en een risico wilden nemen voordat ze gearresteerd zouden worden, doodden ze Hipparchus op wie ze toevallig stuitten toen hij vlak bij het zogenaamde Leocoreum de Panathenaeïsche optocht in goede banen aan het leiden was. De andere Grieken hebben over vele andere zaken die nu nog bestaan en niet in vergetelheid zijn geraakt ook verkeerde opvattingen. Ze denken bijvoorbeeld dat de koningen der Spartanen niet allebei met één stemsteen stemmen, maar met twee, en dat zij beschikken over het zogenaamde Pitanatische regiment, dat überhaupt nooit heeft bestaan. Zo weinig moeite getroost de massa zich om de waarheid uit te vinden en ze slikken maar voor zoete koek wat hun wordt voorgezet. 21. Op grond van mondelinge getuigenissen kom je, met de opvattingen die ik hier heb gegeven, aardig in de buurt van de waarheid en niet als je afgaat op wat de dichters hierover te berde hebben gebracht, die de zaken mooier voorstellen dan ze zijn en ook niet als je afgaat op wat logografen te boek hebben gesteld, meer om hun gehoor in vervoering te brengen dan naar waarheid. Het kan voor het grootste deel niet weerlegd worden omdat het zo lang geleden is en is daarom op een ongeloofwaardige manier in het rijk der fabelen beland. Ik heb gemeend dat mijn onderzoek, als je bedenkt hoe lang dit alles geleden is, stevig genoeg stoelt op de meest betrouwbare bronnen. En de beschrijving van de oorlog die ik ga geven zal, als je af wilt gaan op louter feiten, aantonen dat ze groter is dan alle voorafgaande oorlogen, ook al vinden alle mensen dat de oorlog waarin ze op dat moment vechten altijd de belangrijkste en bewonderen ze de voorbije oorlogen weer meer zodra de oorlog over is. 22. Wat betreft de inhoud van de redevoeringen van de verschillende personages, die ze vlak voor de oorlog uitbrak of tijdens haar verloop uitspraken: ikzelf kan die onmogelijk woordelijk uit mijn geheugen opdiepen, voor zover ik ze met eigen oren heb gehoord, en dat geldt ook voor mijn zegslieden die er op verschillende andere locaties getuige van waren. Ze zijn hier weergegeven in de vorm waarin de personages ze naar mijn idee zo ongeveer moeten hebben uitgesproken over de onderwerpen die in de loop van mijn verhaal aan bod komen, waarbij ik steeds zo dicht mogelijk probeer te blijven bij de strekking van de woorden zoals die werkelijk werden uitgesproken. Ik meen de oorlogshandelingen goed te kunnen weergeven, omdat ik die niet van de zijlijn heb vernomen en vertel niet wat mij waarschijnlijk lijkt, maar spreek uit eigen ervaring en na de informatie van anderen met zo groot mogelijke precisie te hebben gecontroleerd. Dat laatste was geen sinecure omdat de ooggetuigen van de verschillende gebeurtenissen daarvan niet allemaal hetzelfde verslag gaven, maar zich lieten leiden door hun partijdigheid of hun feilbare geheugen. Het feit dat ik geen fraaie verhalen vertel zal voor mijn publiek misschien minder aantrekkelijk zijn. Maar als iedereen die een goed beeld wil krijgen van wat er is gebeurd en wat, gegeven de menselijke natuur, ooit weer ongeveer zo of bijna net zo zal gebeuren, nuttige conclusies uit mijn werk kan halen, dan zal mijn opzet geslaagd zijn. Mijn werk moet veeleer gelezen worden als een bezit voor altijd dan als een werk dat dingt naar onmiddellijke publieke gunst. 23. De Perzische oorlog was van alle vroegere gebeurtenissen de belangrijkste en toch werd die in twee slagen, één op zee en één op het land, snel beslist. Maar de oorlog die ik hier beschrijf heeft veel langer geduurd en het leed dat zij in de Griekse wereld heeft veroorzaakt kent, binnen eenzelfde tijdsspanne, zijn gelijke niet. Nooit werden zulke grote steden door hun bevolking verlaten, sommige door toedoen van de barbaren, andere door de onderlinge oorlog. Enkele steden wisselden zelfs, na inname, van bewoners. Nooit waren zoveel mensen op de vlucht, nooit werden er zoveel vermoord. De één viel in de oorlog zelf, de ander door revolutie binnen de eigen stad. Verhalen die voorheen weliswaar van mond tot mond gingen, maar slechts weinig feitelijke basis hadden, verloren ineens hun ongeloofwaardigheid: Aardbevingen die zich over een groot gebied voordeden met een enorme krachtige uitwerking, zonsverduisteringen, die vaker voorkwamen dan men zich kon heugen uit voorgaande periodes, grote droogtes in sommige gebieden en de hongersnood die daarvan het gevolg was en, één van de schadelijkste zaken die deels zelfs fataal was, de pest. Al deze zaken droegen bij aan de impact die deze oorlog had. De Atheners en de Spartanen begonnen de oorlog door het dertigjarige pakt, dat ze hadden gesloten na de inname van Eleusis, te ontbinden. De reden voor deze ontbinding, daarvan heb ik de oorzaken aan het begin van mijn werk opgenomen en de geschilpunten, zodat niemand zich ooit meer hoeft af te vragen waardoor deze enorme oorlog voor de Grieken ontstond. De diepste oorzaak, die het minst wordt genoemd, is volgens mij het feit dat de macht van de Atheners toenam en dat dat de Spartanen vrees inboezemde, waardoor ze gedwongen werden oorlog te voeren. De oorzaken die openlijk genoemd worden door beide partijen, waarom ze het vredesverdrag opzeiden en ten oorlog trokken, volgen hier.