Het eerste oorlogsjaar

Terwijl veel van wat in het vijfde-eeuwse Athene voorviel in de jaren vijftig en veertig maar indirect in verband kan worden gebracht met de persoon van Pericles, lijkt de heropening van de vijandelijkheden met Sparta op zijn conto geschreven te moeten worden. De Peloponnesische oorlog, die begon in 431, was in grote mate zijn persoonlijk project. De ijver waarmee hij de oorlog verdedigde, mede door het prijzen van de dapperheid van de Atheense soldaten in de strijd, zoals we bij Thucydides lezen, lijkt iets van de werkelijke situatie aan het eind van de jaren dertig te weerspiegelen. Pericles was oppermachtig in die tijd, en liet zijn invloed gelden om het Atheense imperium te vergroten.

            Pericles' gezag had te maken met zijn successen als generaal in oorlogen, als leider van kolonisatie-expedities in het Egeïsch gebied. Hij had overwinningen behaald tegen Sicyon op de Peloponnesus, maar keerde onverrichterzake terug uit Acarnania (in het westen van Griekenland).[1] Een expeditie naar het eiland Euboia in het oosten moest afgebroken worden, omdat de Spartanen op uitnodiging van de westelijke buurstad Megara de Atheense regio Attica binnenviel. De Pelopponesische steden Korinthe, Sikyon en Epidaurus, gericht tegen de Atheense dominantie, steunden Sparta. De Spartaanse koning Pleistoanax richtte verwoestingen aan, maar zette de inval niet door. Een afspraak voor een dertigjarige vrede werd gemaakt in 446, omdat beide partijen inzagen dat interne Griekse verdeeldheid tot hun gemeenschappelijke ondergang zou kunnen leiden.[2] Pericles onderwierp hierna Euboia alsnog, en voegde een derde muur toe aan het toch al zwaar versterkte Athene: de muren die liepen naar de havens van Piraeus en Phaleron.

            Onvrede over Athenes imperialistische optreden bleef bij de buurlanden bestaan. Potidaea in Chaldice koesterde wrok vanwege hoge afdrachten aan Athene. Het eiland Aegina, strategisch gelegen tussen Attica en de Pelopponesus, wilde zelfbestuur. Het al genoemde Megara kreeg harde economische sancties te verduren. Maar de directe aanleiding voor een nieuwe oorlog vormde het beroep van het eiland Corcyra (het huidige Korfu) om bijstand tegen de Corinthiërs in een conflict over de macht over de handelsstad Epidamnus. Toen Sparta zich op verzoek van Corinthe in de strijd mengde, ontbrandden de vijandigheden. Koning Archidamas van Sparta leidde in navolging van de vroegere koning Pleistoanax een expeditie tegen Attika, waar Athene zich terugtrok binnen het stadsareaal. De tactiek van Pericles, die hem niet door iedereen in dank werd afgenomen, bestond uit het prijsgeven van de ommelanden, en het beschouwen van Athene als eiland: als waardige leider van een imperiale zeemacht met een machtige vloot.[3]

            Zo defensief als Athene zich gedroeg te land, zo offensief was het op zee. Drie generaals leidden een expeditie rond de Pelopponesos, waar verschillende kustgebieden en eilanden werden onderworpen door hen afvallig te maken van Corinthe, buit te maken op Sparta, of tot bondgenootschap te verleiden. Naast dit machtsvertoon, bijgestaan door Corinthische schepen, moest de grootste pièce-de-résistance moest nog komen: de belegering van Megara. De grootste troepenmacht ooit door Athene verzameld, waaraan bij wijze van uitzondering ook metoiken (niet-Atheense medeburgers) deelnamen, trok op naar de stad die de aanleiding voor de oorlog had gevormd. De vloot, via laatste havenplaats Aegina (waarvan de bevolking geëvacueerd werd naar de Peloponnesus) teruggekomen naar Attica, versterkte de invasie vanuit zee.[4] Het Megarische land werd geplunderd, een straf die in de navolgende jaren nog enkele malen herhaald werd. De redevoering die Pericles gerechtigd was te houden na het eerste oorlogsjaar, vijftien jaar later zo indrukwekkend opgetuigd door Thucydides, gaat over de slachtoffers die vielen in deze slag. Hun botten verzameld in de Atheense wijk Kerameikos, waar de sprekerstribune stond opgesteld. Athenes macht ter zee, slechts in geringe mate geholpen door bondgenoten, in combinatie met het voetvolk, maakte de stad onoverwinnelijk. Dat is althans wat Pericles zijn toenmalige toehoorder heeft willen doen geloven. (DB)

[1] Thucydides 1.111.2-3.  

[2] Thuc. 1.114

[3] Thuc. 2.13.2

[4] Thuc. 2.31