Athene en Sparta en de oorzaak van de Peloponnesische Oorlog
Aan het begin van zijn werk (1.23.6) meldt Thucydides de oorzaak van de Peloponnesische Oorlog: 'Als de meest eigenlijke […] oorzaak beschouw ik de toenemende macht van de Atheners, die de Spartanen vrees aanjoeg: daardoor werden ze gedwongen oorlog te gaan voeren.' In navolging van Thucydides wordt vaak gedacht dat de oorzaak van de Peloponnesische Oorlog ligt in Sparta’s angst voor de groeiende macht van Athene. Dit verklaart echter niet waarom het initiatief om in 431 oorlog te gaan voeren met Athene kwam van Sparta’s bondgenoten, en niet van Sparta zelf, en ook niet waarom Sparta zich tijdens de Archidamische Oorlog (431-421) beperkte tot de plundering van Attika, in plaats van een poging tot algehele onderwerping.Meer waarschijnlijk is dat het conflict voortkwam uit
onenigheid over vermeende rang en hiërarchie, ofwel de hegemonie in de Griekse wereld.
Het oude Griekenland was uitermate competitief: Grieken zagen zichzelf en anderen als gerangschikt ten opzichte van elkaar in een hiërarchie in termen van prestige en eer. Deze twee waren niet alleen gebaseerd op fysieke kracht (dynamis), maar ook op de wederzijdse erkenning van elkaars geschiedenis. Een stad met een superieure positie in de rangorde had het recht om van mindere staten navolging te eisen. Inwilliging van deze eisen was in feite een impliciete erkenning van inferioriteit. Oorlogen ontstonden uit pogingen deze rangorde aan te passen. De rangorde werd in het geding gebracht door een vermeende overtreding (hybris), zowel veroorzaakt door een militaire aanval op territorium als elke andere vorm van gebrek aan diplomatiek respect. De woede (orgè) die daaruit voortkwam kon resulteren in wraak. Oorlogen waren bedoeld de rangschikking te herstellen. Wraak was pas behaald als het land van de vijand was verwoest en geplunderd.
Deze keten van belediging en wraak treedt op in de periode tussen de Perzische Oorlogen en de Peloponnesische Oorlog (de zogeheten pentekontaëtie, 479-431 v. Chr.), vooral in de relatie tussen Athene en Sparta. Sparta werd tijdens de Perzische Oorlogen gezien als de leider van de alliantie tegen de Perzen; zij was de hegemon, leider, van de Grieken en als zodanig superieur aan Athene. Deze superioriteit kan geïllustreerd worden aan de hand van Sparta’s eis aan de Atheners om haar muren aan het eind van de oorlog niet te herstellen – een eis die alleen een hegemon kan stellen. Athene zag zich echter niet meer als een ondergeschikte van Sparta, maar als een gelijke: ze herstelde de muren toch. Sparta negeerde deze uitdaging van haar macht en liet het erbij.
In de jaren daarna nam deze onenigheid alleen nog maar toe: zelfs Kimon (de leidende politicus in Athene in de jaren 470-460), die zichzelf als bondgenoot en niet als vijand van de Spartanen zag, was niet langer bereid Athene als ondergeschikte van Sparta te beschouwen, een opstelling die kan worden beschouwd als opmaat naar de eerste Peloponnesische Oorlog (461 - 445 v.Chr.). Ook na de vrede van 445 waren de Spartanen nog steeds niet bereid de Atheners als gelijken te erkennen. Perikles (die Kimon opvolgde als dominante machtsfactor in Athene) weigerde de Spartanen als superieur te erkennen en zat de Spartanen dwars op alle mogelijke momenten. In de jaren voorafgaand aan de Peloponnesische Oorlog zorgden verschillende conflicten tussen Athene en Sparta’s bondgenoten tot een in toenemende mate vijandige houding: rivaliteit tussen Kerkyra (het huidige Korfu) en Korinthe zorgde voor een Atheense interventie ten behoeve van Kerkyra. Een soortgelijk geval speelde zich af in Potidaia, een kolonie van Korinthe maar tegelijkertijd een bondgenoot van Athene. Daarnaast legde Athene een handelsembargo op aan Megara; dit werd door Megara als een belediging opgevat.
Naar aanleiding van deze geschillen stuurde Sparta een gezantschap naar Athene. Met het belang van Sparta in de bezigheden van haar bondgenoten, maakte Sparta aan Athene duidelijk dat zij als superieur erkend diende te worden. Sparta had geen strategische motieven om dit te doen. Het had immers niets te zoeken aan de randen van de Griekse wereld en werd niet direct door de Atheners bedreigd. Het enige wat Sparta wilde, was de erkenning van superioriteit. Megara en Korinthe eisten oorlog, voor hen wel uit territoriale en economische belangen: door deze eis van haar bondgenoten zag Sparta zich gedwongen om Athene op de proef te stellen. Athene bleef zich echter onder de leiding van Perikles zien als gelijke van Sparta. Hierop vielen Sparta en haar bondgenoten Attika binnen – niet om Athene’s macht teniet te doen, maar om de superieure positie van Sparta te bevestigen. Waarom anders vielen de Spartanen in de jaren 431 - 421 v. Chr. Attika elk jaar binnen, ook al trokken de Atheners zich rustig steeds achter de muren terug?
Kortom: het lijkt erop dat de Peloponnesische oorlog primair begonnen is in de strijd om onderlinge erkenning als leider, en in mindere mate om de groeiende macht van Athene. Het Athene van Perikles was niet bereid Sparta als superieur te erkennen en de Spartanen waren niet bereid Athene als gelijke erkennen. De Spartanen zagen zich als enige en absolute hègemon van Griekenland en haar angst lag eerder in de angst dat Athene haar relatieve positie in de hiërarchie probeerde te veranderen, o.a. door haar macht uit te breiden. In tegenstelling tot wat Thucydides beweert is het waarschijnlijker dat de machtsuitbreiding van Athene was eerder een symptoom en geen oorzaak van de Peloponnesische Oorlog was. (CvdE)
Literatuur
Lendon 2007: Kassies 2013.