De economie van Athene
Athene in de tijd van Pericles was de rijkste stadstaat van Griekenland. Haar inkomen in het jaar dat de oorlog uitbrak, 431, was 1000 talenten volgens Xenophon. In de komedie De Wespen van Aristophanes, opgevoerd in het negende oorlogsjaar, wordt zelfs een getal genoemd van 2000 talenten per jaar.
De belangrijkste inkomsten kwamen voort uit de Delisch-Attische zeebond. Athenes hegemonie in de bond leverde de stad jaarlijks 600 talenten op; dat is althans wat Pericles de Atheense volksvergadering voorhoudt bij Thucydides (2.13). Van deze 600 talenten kwamen naar schatting 400 talenten uit het tribuut dat de bondgenoten aan Athene betaalden om de vloot op sterkte te houden; het merendeel van de bondsleden droeg geen schepen bij aan de zeebond, maar betaalde Athene om schepen te bouwen en operationeel te houden.
De overige 200 talenten kwamen waarschijnlijk grotendeels van de zogenaamde emporia, handelscentra die Athene stichtte langs de handelsroutes over de Zwarte en de Aegeïsche zee, en die ook inkomsten genereerden.
De 400 talenten aan inkomsten die overblijven wanneer we uitgaan van Xenophons getal van 1000 talenten, kwamen deels uit belastingen en deels uit de exploitatie van de zilvermijnen in het Laurion-gebergte. Atheense burgers zelf betaalden geen belasting, maar de grote groep metoiken, inwoners zonder burgerrecht, moesten een ingezetenenbelasting betalen, en belasting om toegang te krijgen tot de markt. Daarnaast bestond in de haven en binnen het imperium op goederen en diensten een uitgebreid net van tolheffingen en overslagbelasting.
Op de vrijstelling van belasting aan Atheense burgers bestond één markante uitzondering: in tijden van acute behoefte konden de meest vermogende Atheense burgers een incidentele belasting opgelegd krijgen door de volksvergadering; één zo'n heffing had aan het begin van de oorlog 200 talenten opgeleverd.
De zilvermijnen in het Laurion-gebergte waren een voorwaarde geweest voor de opkomst van de Atheense macht. De vondst van een rijke zilverader in dit gebergte in 483 had een enorme impuls gegeven aan de Atheense economie. Het recht om de mijn te ontginnen werd verpacht met lucratieve contracten; alleen al in het eerste jaar had de exploitatie de stad 100 talenten opgeleverd. Cruciaal was de politieke beslissing om de inkomsten van de mijn niet te verdelen onder de burgers, maar er een vloot van te bouwen. Door deze beslissing werd de basis gelegd voor Athenes hegemonie op zee.
Uniek in de wereld van Griekse stadstaten was het uitgebreide systeem van publieke uitgaven van de Atheense democratie. Van de jaarlijkse inkomsten werden, in de woorden van Aristoteles, meer dan 20.000 burgers onderhouden. Een deel van de uitgaven werden gedaan om de openbare gebouwen in de stad, die in 480 was verwoest door de Perzen, te herbouwen, een omvangrijk bouwprogramma waarin het Parthenon tot stand kwam. Wanneer Pericles de welvaart en luister van de stad prijst, hoefde hij maar te wijzen naar de Acropolis, zichtbaar overal in de stad maar ook van verre op zee, om zijn woorden te onderstrepen.
Maar uniek was het Atheense systeem om de uitgaven die werden gedaan om iedere burger in staat te stellen de publieke functies te vervullen die de democratie te verdelen had. Dit was dan vooral de betaling, ingesteld door Pericles rond 454, van burgers die als jurylid zitting namen in een van de rechtbanken. Weer een deel van de uitgaven ging naar soldij, die werd uitbetaald aan de bemanning van de vloot, en ook aan legeronderdelen die gewoonlijk zelf de kosten van hun militaire dienst droegen, zoals hoplieten.
Private handel, de import en export van goederen over zee, was onder het imperium tot een spectaculaire bloei gekomen, de Piraeus was het handelscentrum van de Griekse wereld. Het zilver dat Athene exporteerde was om zijn kwaliteit zeer gewild, ook de Atheense munt was daarom felbegeerde valuta. Atheens aardewerk wordt overal in het Middellandse zeegebied in de grond aangetroffen.
En de stroom exotische produkten die hun weg vonden naar Athene wordt aardig verbeeld in de volgende komische verzen.
Vertel me nu, Muzen, die uw huis op de Olympus hebben, van alle goederen
die Dionysus voor de mensen hierheen heeft gebracht op zijn zwarte schip,
sinds hij is gaan varen over de wijnkleurige zee.
Uit Cyrene bracht hij de lansschacht en ossenhuiden,
makrelen uit de Hellespont, en velerlei ingezouten vis.
Pudding uit Thessalië en ossenribben.
Bij Sitalces vandaan bracht hij schurft voor de Spartanen.
En van Perdiccas scheepsladingen vol leugens.
De Syracusanen leveren zwijnen en kaas.
En de bewoners van Korfoe - die mag Poseidon tot de laatste man verdelgen
op hun holle schepen, omdat ze zo onbetrouwbaar zijn.
Dit alles komt uit deze gebieden. Uit Egypte komt
de scheepstuigage en de papyrus. Uit Syrië verder de wierook.
Het mooie Kreta levert cipressenhout voor de goden
En Afrika levert een overvloed aan ivoor voor de handel.
Rozijnen komen van Rhodos en vijgen die heerlijke dromen schenken.
Uit Euboea brengt men peren en stevige appels,
slaven uit Phrygië en uit Arcadië huursoldaten.
Pagasae levert ook slaven, en gebrandmerkte nog wel.
En de eikels van Zeus en de glanzende amandelen
levert Paphlagonië; 'want die geven cachet aan de maaltijd'.
Uit Phoenicië komen weer palmvruchten en fijn tarwemeel.
Carthago brengt ons kleden en bont bewerkte kussens.
(WvM, vert. MP)